"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De schooldagen van Jezus

Vrijdag, 10 maart, 2017

Geschreven door: J.M. Coetzee
Artikel door: Chris Reinewald

Boeken van zand als voer voor vorsers

[Essay] Evenmin als in J.M. Coetzee’s roman De kinderjaren van Jezus (2013) ontbreekt in zijn opvolger De schooldagen van Jezus (2016) van de Bijbelse Jezus ieder spoor. Verwarrend. Op de eerste, Nederlandse uitgaves prijken namelijk een zoetig Rooms kindeke Jezus en een mak lammetje op de omslagen. De originele Engelstalige versie van Schooldagen toont het silhouet van een dansend jongetje. Dat moet Davíd zijn, het eigenwijze weesjongetje uit het eerste deel. Ook in deel twee is hij weer even ongrijpbaar als onuitstaanbaar.

Nogmaals houdt Coetzee, de Nobelprijswinnaar van 2003, zijn lezers in de ban door veel in het ongewisse te laten. Zijn Jezus-tweeluik lijkt in zoverre op de Heilige Schrift dat het ook veel voer voor vorsers bevat.

“Alles wat je aan geruststelling kunt bedenken is een loos en toevallig verzinsel. De verhalen die we over onszelf vertellen zijn misschien niet waar, maar ze zijn het enige wat we hebben,” schreef Coetzee in zijn stroeve briefwisseling met de psychotherapeut Arabella Kurtz (Het goede verhaal. Over fictie, waarheid en psychotherapie, 2015)

Dit verklaart wellicht de kilte, de afstandelijkheid en vermeende humorloosheid in zijn inderdaad meedogenloze vertellingen, waarover veel Coetzee-lezers en –critici struikelen. Ook stoorde Coetzee´s bewust gedragen taalgebruik die de parabel-achtige vertellingen versterkt. Het lijken Borgesiaanse boeken-van-zand die uiteenvallen zo gauw je de symboliek wil verklaren.

De Bijbel

Met zijn blanke Zuid-Afrikaanse achtergrond is Coetzee doordrenkt van de Bijbel. Als de hoofdfiguur Simón plechtmatig spreekt formuleert Coetzee dit telkens als “zei hij, Simón.” Toch speelt de Tale Kanaäns geen grote rol meer in Coetzee’s huidige leven. In 2002 emigreerde hij als pensionado naar Australië, waar hij vier jaar erna staatsburger werd. Gezien de thematiek verbind je de Jezus-boeken met Coetzee als ‘uitwijkeling’. Dus is Davíds oude stiefvader Simón, misschien wel de alter ego van Coetzee (77).

In deel 1 nam Simón als bootvluchteling het jongetje, dat onderweg zijn ouders kwijtraakte, onder zijn hoede. Hij noemde hem Davíd. Tamelijk Bijbels is hoe Simón instinctief een lokale, ongetrouwde vrouw treft in wie hij de (pleeg)moeder voor het kind herkent: Inés. Hij vertelt haar dit als een annunciatie. Ook zij ziet in Davíd de zoon die zij zich wenste. Een Godswonder!

Gedrieën vormen ze een gezin, gebaseerd op hun onbaatzuchtige liefde voor Davíd. Simón en Inés onderhouden een onofficieel verstandshuwelijk. In deel 2 wonen ze zelfs apart als Davíds co-ouders. Deze accepteert de situatie maar vertelt wel aan iedereen dat Inés en Simón niet zijn echte ouders zijn en dat hij een andere naam heeft. Maar welke?

Heilstaat

Kinderjaren draaide vooral om hoe niet nader aangeduide vluchtelingen in een Spaanstalig land (dat niet Spanje is) een verleden achter zich laten. Wat elders voor iets vreselijks gebeurde weet iedereen, dus hoeven die oude koeien niet meer uit de sloot. Sterker nog: het afzweren van het leven van voor de vlucht geldt als voorwaarde om in het nieuwe land te wonen.

In deze areligieuze, sociaal gelijkgeschakelde heilstaat sluimert nationalistische indoctrinatie zoals Cuba, maar zonder dictator. Vooralsnog zijn kleine diefstallen en een moedwillig van de muur afgebroken wasbak de ernstigste misdaden.

De nieuw gearriveerden verrichten simpel sjouwwerk in de haven van Novilla. Ratio overheerst emotie. Het verbaast niet dat Novilla  amper een cultureel of geestelijk leven kent. Verhuld humoristisch vertelt Coetzee hoe Simón als tijdverdrijf een avondcursus filosofie volgt waar het beschouwen van een stoel centraal staat. Simón houdt het er al gauw voor gezien.

Ondertussen stuitert de zesjarige Davíd rond in zijn eigen parallel universum. Het kind is bijdehand, hyperintelligent zelfs, maar weigert zich te schikken naar het schoolsysteem waarin 2+2=4 is en geen 3 volgens hem. Gevolg is een tweestrijd tussen de pleegouders. Simón wil het joch tot een normaal en universeel burger maken, terwijl Inés ‘haar’ zoon als een briljant, uniek wezen ziet, dat zich buiten de norm mag plaatsen. Maar kan dat ook? Nee. In dit onbestemde land geldt immers dat het heden iedereen gelijk maakt en houdt. En natuurlijk kan niemand ooit gelijker zijn dan een ander.

Subtiel werpt Coetzee de vraag op of je ‘vorige’ levens en zo ervaring en kennis moet of mag negeren om ‘onbeschreven’ opnieuw te beginnen.

Erecode

Simón en Inés halen Davíd van school. Er zit niets anders op dan zich in de andere grote stad van het land te vestigen. Illegaal. Daar waar niemand ze kent beginnen ze gewoon nog eens opnieuw. Zo overtreden ze een erecode. Bij binnenkomst zweerden de immigranten immers hun verleden voor eens en altijd af in ruil voor een schone lei. Dat aanbod is eenmalig. Eenmaal ingezetene mag je prilste verleden in dit land niet verloochenen, want dat wordt van kwaad tot erger.

Met de vlucht van het ‘Heilige Gezin’, in de auto, eindigt Kinderjaren en had het relaas ook afgelopen kunnen zijn. Toch pakt Coetzee in deel twee de draad op.

Zuid-Afrika

In zijn Australische Jezus-tweeluik echoën eerdere semi-autobiografische Coetzee-romans na: Jongensjaren (1997) met de introverte boerenjongen opgroeiend in de wrede Karoo, Zuid-Afrika. Portret van een jongeman (2002) over een jonge emigrant en aspirant-schrijver die zich in het Londen van de swinging sixties misplaatst voelt. Het dualistische In ongenade (1999) gaat over een studentenrokkenjagende hoogleraar wiens alleenstaande dochter op haar boerderij door een zwarte knecht verkracht wordt. Ze blijkt zwanger maar wil geen abortus. De dader laat zij vrij rondlopen.

Hiermee schetste Coetzee de uiterste consequentie van de Waarheids- en Verzoeningscommissie in de eerste jaren van de Regenboog-natie Zuid-Afrika. Zwarte en bruine slachtoffers vergaven de blanke Zuid-Afrikaanse militairen en agenten die hun familie martelden of vermoorden.

Ze bouwden een ereschuld op: nu wij jullie vergaven en aan de macht zijn, stellen wij ónze regels. Dus accepteren wij jullie kritiek niet, ook niet als wij fouten maken. Cynisch beschrijft Coetzee in Schooldagen hoe een moordenaar met de Dostoyevskiaanse voornaam Dimitri bij zijn milde rechter om een zware straf smeekt. Maar die stuurt hem naar een inrichting.

Daarom ‘veroordeelt’ de misdadiger zichzelf maar tot de zwaarste straf: werken in de zoutmijnen. Eerder drijft deze morsige Dimitri een wig tussen Davíd en Simón. Hij palmt de jongen in. Zowel Davíd als Dimitri verwijten de Simón dat hij geen passie kent en daarom deze niet bij anderen accepteert. Voor de eerste en laatste keer ontsteekt de braverik in grote woede.

Schooldagen begint met diermishandeling: een voorteken van wat komen gaat. Het leven in Estrella contrasteert met Novilla, zoals Amsterdam verschilt van Rotterdam en Kaapstad van Pretoria. Hier tellen niet gezonde verstand en hard werken maar gevoel en cultuurgenot.

Estrella [=ster] heeft zelfs twee academies. Eén om te zingen, de ander om te dansen.

Dansacademie

Op advies van drie zusters, weldoensters, gaat Davíd naar de dansacademie. Hij raakt in de ban van de docente Ana Magdalena. Haar oudere echtgenoot, muzikant en componist, ontwikkelde een aan het heelal gerelateerde getallenleer die de kinderen in hun dans uitbeelden. Iets als euritmie, de vergeestelijkte bewegingsleer der antroposofen?

Bij een uitvoering overweldigt Davíd zijn pleegouders met zijn gepassioneerde danskunst. Inés en Simón schrikken nog meer als ze merken dat de dansacademie geen regulier lesprogramma heeft. Alles draait om de mystieke leer. Davíd moet van school. Maar die wil dat natuurlijk niet. Tijdens een schoolexcursie, waarbij iedereen naakt rondloopt, weet zijn docente Simón, te overtuigen dat Davíd een natuurtalent is. Daarom kan hij zelfs beter intern op school blijven. Zijn pleegouders zwichtten.

De aanvankelijke bijrolspeler Dimitri geeft een onverwachte wending aan het verhaal dat warempel eindigt met een finale die in een opera niet zou misstaan. Zo’n koele kikker is Coetzee toch niet.

Ervoor, middenin het boek beschrijft hij met vilein plezier hoe Simón, gescheiden vader die reclamefolders rondbrengt, maar weer eens een cursus gaat volgen. Schrijftaallessen Spaans. Maar de verhaaltjes die hij voor de cursus maakt verontrusten de jonge docente zo erg dat ze hem vraagt weg te gaan. Beteuterd zegt Simón haar dat hij niet kan fantaseren. Hij schrijft over zijn eigen leven, want dat is het enige verhaal dat hij kent.

Voor het eerst verschenen op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur:

De schooldagen van Jezus

Over fictie, waarheid en psychotherapie