"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Skythen (2)

Woensdag, 24 maart, 2021

Geschreven door: Barry Cunliffe
Artikel door: Jona Lendering

“Een handvol koningsnamen, piramiden, goden met dierenhoofden, de Nijl, en dat alles in de drie millennia voor het begin van onze jaartelling”

[Recensie] Dat Cunliffes boek Amu Darya? Wat was het verschil ook alweer tussen Saka Tigrakhauda en de Saka Haumavarga? Het ligt niet aan Cunliffe dat een lezer het moeilijk vindt de aandacht erbij te houden, zeker omdat hij probeert compleet te zijn en geen grafheuvel onvermeld lijkt te willen laten. Het duizelt je echter van de namen.

Herodotos’ Skythen

Een ander probleem is wel Cunliffes eigen keuze: de enorme rol van het vierde boek van Herodotos. Nu mogen we zeker blij zijn dat we deze vijfde-eeuwse beschrijving van het leven ten noorden van de Zwarte Zee hebben, maar Cunliffe stapt wat makkelijk over de problemen heen. Dat probleem is niet, zoals wel wordt beweerd, dat Herodotos’ Skythen een soort anti-Grieken zijn, de barbaren die nodig zijn om de Grieken beschaafd te laten lijken. Zo simpel werkt antieke etnografie niet: die “ander” is niet slechts een anti-Griek maar is altijd ook een alter ego.

Terecht beschouwt Cunliffe het idee van de Skyth als anti-Griek als onvruchtbaar. Andere opties onderzoekt hij echter ook niet echt, terwijl het vrij duidelijk is dat Herodotos’ Skythen steeds een tikje overdreven zijn. Geen karikatuur of satire, maar een portret dat de scherpe kantjes wat scherper maakt. Neem de afronding van de aanleg van een koningsgraf.

Boekenkrant

Herodotos over een koningsgraf

“Dan kiezen ze de bekwaamsten van de overgebleven dienaren uit. Dat zijn overigens altijd geboren en getogen Skythen. Zij moeten hun diensten verlenen zodra de koning ze oproept; knechten die gekocht zijn heeft hij niet. In totaal vijftig man personeel wordt samen met evenveel paradepaarden gewurgd. De buikholte wordt leeggehaald en schoongemaakt, vervolgens met kaf gevuld en weer dichtgenaaid. Dan maken ze de ene helft van een wiel met het ronde deel naar beneden aan twee staken vast en de andere helft aan twee andere stokken.

Wanneer op die manier een hele rij is neergezet, doorsteken ze de paarden met dikke palen over de hele lengte tot in hun hals. Daarmee leggen ze de dieren boven op de velgen, en wel zo dat op het voorste halve rad de schouders rusten en op het tweede de buik ter hoogte van de achterhand. De voor- en achterbenen hangen zodoende los van de grond. Hierna doen ze de paarden een toom en een bit in de mond, trekken de teugels strak naar voren en maken die aan pinnen vast. De vijftig gewurgde jongemannen zetten ze stuk voor stuk op een paard. Dat gaat met behulp van een stok die bij iedere dode recht langs de ruggengraat tot in de nek is gedreven. Aan de onderkant steekt een gedeelte uit. Dit wordt vastgezet in een gat dat zich in de paal bevindt die door het paardenlijf gaat. Wanneer ze de hele groep van dergelijke ruiters in een kring rond het graf hebben opgesteld, rijden ze naar huis. Zo gaat het bij de laatste eer voor de koningen.” (4.72: vert; Hein van Dolen)

Zouden er echt Tötenreiter zijn geweest? Cunliffe vertelt dat bij het heronderzoek van het koningsgraf bij Chertomlÿk – weer een plaatsnaam die in elk geval mij niets zegt – rondom de eigenlijke tombe groepjes van onbegraven mensen- en paardenbotten en paardenbeslag zijn gevonden. Dat kún je interpreteren als de materiële resten van de door Herodotos beschreven opstelling, maar zelfs als het zo is, is het slechts één voorbeeld.

Teksten, vondsten en antropologie

In feite loopt Cunliffe hier in de door Herodotos gezette val: beide auteurs tonen de scherpe kanten van de samenleving van de Skythen. We hebben in beide gevallen geen enkele garantie dat de informatie representatief is. Door Herodotos als leidraad te nemen, is de archeologie in feite gereduceerd tot illustratie bij een tekst.

Ik denk dat een boek waarin de teksten iets minder nadruk hadden gekregen en waarin het antropologische werk, dat Cunliffe overigens wel behandelt, wat meer aandacht had gehad, uiteindelijk overtuigender was. Ook omdat dan duidelijker werd dat wat voor de Skythen geldt, van toepassing is op een hele klap andere nomadenvolken tussen Siberië en Hongarije, een punt dat Cunliffe nu pas in het slothoofdstuk maakt. Dat doet hij elegant, zoals ik in het openingscitaat aangaf, maar al met al is dit boek nét iets teveel een praatje bij een plaatje.

Maar wel: wát een prachtige plaatjes! Alleen al om de afbeeldingen van landschappen en van kunstvoorwerpen in musea waar u en ik nooit zullen komen, is The Scythians. Nomad Warriors of the Steppe een geweldig boek en het is bruikbaar als naslagwerk voor al die opgravingen uit de voormalige Sovjet-Unie. Dit boek is dus zeker de moeite waard, maar er had misschien iets meer in gezeten als Cunliffe zich iets minder had laten leiden door Herodotos en iets meer door het tijdloze karakter van de eeuwige migraties op de Euraziatische steppe.

Eerder verschenen op Mainzer Beobachter