"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De toekomst der herinnering

Donderdag, 11 april, 2019

Geschreven door: Ernst van Alphen
Artikel door: Arnold Heumakers

Essays van een volbloed postmodern literatuurbeschouwer

[Recensie] In 1991 verscheen een veelbesproken bundel, De canon onder vuur, waarin een aantal algemeen gewaardeerde werken uit de Nederlandse literatuur ’tegendraads’ werd gelezen. Zich verzettend tegen de ‘geur van heiligheid’ die deze werken zou omringen, lieten de medewerkers aan de bundel een ‘ideologiekritisch’ spervuur los op de gevestigde canon. Met onthullend resultaat, en niet alleen voor de getroffen coryfeeën; ook de medewerkers gaven zich bloot, in de verabsolutering van hun eigentijdse – ideologische – opvattingen. Zo presteerde Mieke Bal het in haar bijdrage om Du Perrons Het land van herkomst vanwege gesignaleerd ‘racisme, seksisme en homofobie’ naar de mestvaalt van de geschiedenis te verwijzen.

Wat in de bundel opviel was een totaal gebrek aan relativering van de eigen, zeer hedendaagse overtuiging. In het voorwoord werd dat overigens openlijk toegegeven: de ’tegendraadse’ lectuur ging gepaard met “een bewuste projectie van hedendaagse smaak, politieke waarden en literaire belangstellingen en behoeften”. Wijlen K.L.Poll zou dit een mooi voorbeeld hebben gevonden van het ‘onwelvoeglijk hodiecentrisme’ waartegen hij placht te fulmineren. Onwelvoeglijk, omdat het van geen enkel respect getuigt voor de eigenheid van het verleden; elk ideologisch verschil tussen toen en nu wordt ogenblikkelijk bedolven onder de hoogmoed van het eigen gelijk.

Wie zo te werk gaat, moet wel erg zeker zijn van zijn zaak. Zo zeker, dat alle nieuwsgierigheid erbij inschiet. Het lezen van oude literatuur houdt op een avontuurlijke ontdekkingsreis te zijn naar een andere werkelijkheid en verandert in een aanleiding om als een modern inquisiteur het verleden te veroordelen en te beleren. Dat Het land van herkomst zonder ‘racisme, seksisme en homofobie’ iets essentieels (dat tekenend is voor de tijd van ontstaan) zou missen, komt geen moment in het ideologiekritische brein op. Het heden weet het per definitie beter dan het domme en slechte verleden.

Een van de samenstellers van de bundel was Ernst van Alphen, van wie nu [1993/red.] een essaybundel is verschenen onder de titel De toekomst der herinnering. Ook in deze bundel is de ideologiekritiek aanwezig, maar de onaantastbaarheid van het eigen gelijk zet niet overal een domper op het leesplezier. Dat gebeurt eigenlijk alleen in het essay over Albert Helmans roman De laaiende stilte, waarin Van Alphen een – onbewust – racisme en seksisme ontwaart, dat in contrast staat met de antiracistische strekking van het boek. De bundel als geheel heeft een andere, ruimere inzet, die in de inleiding nader wordt toegelicht.

Boekenkrant

In De toekomst der herinnering doet Van Alphen zich kennen als een volbloed postmodern literatuurbeschouwer. Hij verzet zich tegen de volgens hem dominante historische gerichtheid binnen de neerlandistiek. Niet dat hij de historische benadering van literatuur per se afwijst, maar hij weigert een principieel onderscheid te maken tussen de tekst en zijn historische context. Door de literaire tekst te beschouwen als het product van de historische context, worden de interpretatiemogelijkheden ten onrechte ingeperkt. Want, zoals het postmoderne denken leert, ook de context is het resultaat van een interpretatie en niet een vanzelfsprekend, natuurlijk gegeven.

Dat maakt de relatie tussen tekst en context opeens een stuk ingewikkelder. Voor Van Alphen schept het de mogelijkheid binnen een historische benadering van literatuur de tekst niet alleen als een product, maar ook als een producent van de geschiedenis op te vatten. Het gaat hem eerder om de wisselwerking tussen tekst en context dan om een eenzijdige causale relatie. Dat is een zinnig uitgangspunt, zolang men het tenminste niet gebruikt als een vrijbrief om de eigen ideologische bevangenheid tot alleenzaligmakend criterium te verheffen. Dan wordt de gevonden openheid immers meteen weer dichtgeplamuurd met een ahistorisch dogmatisme.

In De toekomst der herinnering slaagt Van Alphen er meestal in de openheid te bewaren. Maar dat komt mede doordat hij zich in zijn essays niet tot een historische benadering beperkt. Voor hem is elke benadering (zelf spreekt hij liever van ‘kader’) in principe mogelijk, afhankelijk van de tekst die hij onderzoekt. In zijn bundel streeft hij dan ook een `diversiteit’ van kaders na, waarbij alleen de ’tekstgerichte’ werkwijze, met bijzondere aandacht voor het effectieve detail, voor de rode draad zorgt.

De samenhang van zijn essays is met dat al wel een hoogst paradoxale geworden. Behalve dat het steeds om moderne Nederlandse literatuur gaat, regeert in de methodiek een zeer postmodern verschil. Bijna elk essay is anders. Nu eens wordt het kader verschaft door de literatuurhistorie, dan weer door de genre-problematiek, de semiotiek, de psychoanalyse of de relatie met andere media zoals de fotografie of de schilderkunst. Het geheel heeft iets van een uitstalkast waaruit men naar believen graaien kan. Van een coherente visie op de literatuur die hij bespreekt is bij Van Alphen – bewust – geen sprake.

Het gevolg is dat ook de reactie op deze essays moeilijk eenvormig kan zijn. Hetzelfde geldt voor de waardering. Sommige essays, zoals dat over Maria Dermouts verhaal ‘De sirenen’ waarin de genre-problematiek het kader vormt, laten mij koud omdat het kader mij niet interesseert. Ook dat Hermans’ poëtica in zijn vroege fantastische romans en verhalen eerder surrealistisch dan postmodern genoemd mag worden (iets wat Van Alphen aan de hand van Hermans’ foto’s en fotomontages probeert te bewijzen) kan mij eigenlijk niet schelen. Daarvoor draagt de vraagstelling een veel te exclusief literairwetenschappelijk karakter.

Het best is Van Alphen nog op dreef in de essays over Brakman (aan wie hij ook zijn proefschrift wijdde), waarschijnlijk omdat diens werk beter aansluit bij zijn eigen postmoderne credo dan de meeste andere teksten die in De toekomst der herinnering worden behandeld. Van Alphen weet heel goed duidelijk te maken waar het Brakman in zijn vaak cryptische romans om is te doen. De moeite waard vind ik ook de manier waarop hij, in het laatste essay, Gorters Mei herleest via Brakman, aldus op sprekende wijze de titel van zijn bundel demonstrerend. Het heden (Brakman) wordt gebruikt om in een tekst uit het verleden een thematiek zichtbaar te maken, die anders wellicht verborgen zou zijn gebleven.

Niets anders gebeurt in de ideologiekritiek, waarin eveneens het heden (of vanuit het verleden gezien: de toekomst) de herinnering mag kleuren, waarna vervolgens het verleden in de beklaagdenbank wordt geplaatst. Dat dit laatste hier uitblijft, laat zien dat deze aanpak niet noodzakelijkerwijs ten koste van de oude literatuur hoeft te gaan. Toch is de ideologiekritiek niet volkomen afwezig. Behalve in het al genoemde essay over Helman (dat zo in De canon onder vuur had kunnen staan, als Helman een gecanoniseerd auteur was geweest) speelt de ideologie een merkwaardige rol in de op zichzelf zeker niet oninteressante essays over Armando en Kellendonk.

Alleen, het slachtoffer is ditmaal niet de schrijver, maar Van Alphen zelf, die zich onvoldoende bewust blijkt te zijn van zijn eigen ideologische bevangenheid en de hieruit voortvloeiende beperkingen. Daardoor ontgaat hem dat Armando, wanneer deze in zijn werk het oorlogsgeweld omcirkelt, niet zozeer de slachtoffers op het oog heeft als wel de daders; Armando schreef niet voor niets een Dagboek van een dader (waaruit Van Alphen uitvoerig citeert) en een bundel interviews met oud-SSers. Dat iemand ook op deze troebele manier in de oorlog belang kan stellen, komt niet in Van Alphens hoofd op, met als gevolg dat Armando’s oorlog (de titel van het essay) er heel wat onschuldiger uit komt te zien dan zij in werkelijkheid is.

Om vergelijkbare reden heeft Van Alphen geen oog voor de tragische ambiguïteit in Kellendonks Mystiek lichaam. In deze roman worden niet alleen de funeste gevolgen van het allegorische denken uitgebeeld, maar ook het onvermogen, om niet te zeggen de onmogelijkheid om buiten de allegorische begrippen te denken. Vandaar de alomtegenwoordige ironie. Van Alphen maakt van Mystiek lichaam een politiek correcte tendens-roman tegen de allegorische bronnen van antisemitisme en homofobie, en sluit zich zo af voor wat er werkelijk verontrustend aan is.

Daarmee toont hij, anders dan in de meeste essays van De toekomst der herinnering, alsnog zijn ideologiekritische inborst, want als de ideologiecriticus ergens een broertje dood aan heeft, dan is het wel aan – literaire of ideologische – veront- rusting.

Eerder verschenen in De Volkskrant en op arnoldheumakers.nl

Boeken van deze Auteur:

Geert Lap: Specific Objects

De toekomst der herinnering