"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De tranen van de herinnering

Woensdag, 13 juni, 2018

Geschreven door: Jürgen Pieters
Artikel door: Karin de Leeuw

Het gesprek met de doden

[Recensie] “I began with the desire to speak with the dead.” Dat is het motto voor het onderliggende boek. De woorden zijn van Stephen Greenblatt, de historicus die al een half leven in gesprek is met Shakespeare en daardoor kan schrijven zo vloeiend als shakespeariaans vers en met het letteraantal van een klassiek Frans alexandrijn. Met deze zin legt hij daar getuigenis van af.

F.R. Ankersmit, bekend als filosoof van de historiografie, schreef in de jaren negentig van de vorige eeuw een boek met de titel De navel van de geschiedenis. Hij ontleende de titel op Freud, die in zijn Traumdeutung, werkt met het concept van de navel van een droom. Die navel biedt toegang tot de kern van de droom en geeft tegelijk de grens aan hoe ver we kunnen komen in onze interpretaties.

Ook in de geschiedenis treffen we dit dilemma. Soms is er een prachtige bron beschikbaar en creëren historici, amateurs of professionals, briljante interpretaties. Maar bij al die casussen blijft altijd de grens in zicht. Het verleden vertelt niet zoveel als we vaak denken. Niet het verleden spreekt, degene die vragen aan het verleden stelt en daar, op grond van gevonden bronnen, antwoordt op geeft, doet dat.

In De tranen van de herinnering wordt in het eerste hoofdstuk het voorbeeld gegeven van een siamese tweeling die in 1703 in Gent werd geboren en kort daarna overleed. Johanna en Teresia werden de meisjes genoemd. Ze hadden twee hoofden, vier armen, vier benen, twee uitwendige geslachtsorganen en slechts een navel.

Kookboeken Nieuws

Er zijn twee bronnen waardoor we van het bestaan van de meisjes weten. Ze werden ingeschreven in het doopboek van hun kerk. Daarnaast werd er door de meester chirurgijn van de stad Gent een Anatomycke of ontleedkundige beschryving van de autopsie gemaakt. Zó indrukwekkend vond men deze speling van de natuur, dat daarnaast ook een schilderij van de tweeling in verschillende stadia van de autopsie werd vervaardigd. Het is voor geschiedschrijving van medische wetenschap een rijke bron, vermoed ik.

Als hedendaags lezer voel je onmiddellijk wat hier ontbreekt om aan het totaal van het leven van de twee vroeggestorven kinderen recht te doen: het verhaal van de ouders en de reactie van de omgeving op deze gebeurtenis, die temeer noodlottig voor hen genoemd mag worden daar de moeder enkele weken later eveneens overleed. Wij zouden informatie daarover empathisch vinden, getuigend van algemeen menselijk gevoel in een dergelijke zaak. Dat zou inzicht geven in het ‘wezen’ van de zaak.

Zeker, liefde voor kinderen en schrik van een zo brute dood is van alle tijden. Dat wil echter niet zeggen dat een dergelijk sterfgeval in de vroege achttiende eeuw hetzelfde betekende als nu. Hebben de ouders de behoefte gevoeld hun gevoelens vast te leggen? Zouden wij, indien ze dat hadden gedaan, die kunnen navoelen?

Het is een vergissing te denken dat wij kunnen weten hoe het toen geweest is. We kunnen het verleden niet aanraken, we hebben slechts de sporen die het heeft nagelaten en onze eigen interpretatie.

“Dat vruchtbare wonder van communiceren in de schoot van de eenzaamheid”, noemde Marcel Proust lezen. Voor hem is lezen een solitaire daad. Maar hij is zich bewust dat de lezer niet persé in gesprek is met de auteur. De auteur vertrekt op het moment dat hij de tekst uit handen geeft. Veel eerder is het lezen van een tekst een dialoog van de geest met zichzelf. Wat voor de schrijver conclusies zijn, kunnen aanzetten worden voor de lezer. Een lezer die tevens zelf weer auteur is, zoals Proust, zal mogelijk angst hebben voor een te grote invloed van de auteur wiens werk hij leest en apprecieert. “the anxiety of influence” noemt de Amerikaanse literatuurwetenschapper Harold Bloom dat. Het leidt geregeld in de literatuur tot een vadermoord, waarbij een auteur grote moeite doet zich af te zetten tegen een voorganger, op wiens schouders hij juist staat. De doorwerking van het oudere werk is er echter toch, vaak in de vorm van een anachronistische speling van de ‘mémoire involuntaire’. Die kan afkomstig zijn van een tekst, maar ook van een voorwerp. Bij Proust kunnen we dat goed zien.

Maar hoeveel vertelt een dergelijke interpretatie nog over het verleden, waaruit de oorspronkelijke auteur tot ons spreek? Volgens de Franse historicus Michelet is taal niet op de eerste plaats een product (ergon) maar een activiteit van verbeelding, een energeia. Michelet was bij uitstek een geschiedschrijver die speelde op de beleving van het verleden bij zijn lezers. In het hoofd van de lezer moet iets op gang worden gebracht. Dat maakt het boek beter dan de film.

Een indirecte manier is misschien wel de enige manier om ons toegang te geven tot het verleden. De roman kan zo’n (indirecte) weg zijn. Doordat de auteur in een roman spreekt via de omweg van zijn personages is hij, voor de lezer die zich met de tekst verbindt, in staat de intimiteit van zijn verbeelding op te roepen in de tekst. De lezer identificeert zich, maakt zich los en komt, door de mémoire involuntaire tot een nog grotere verbondenheid, een zielsverhuizing bijna. Het resultaat is een conversatie die geen gesprek is, een oneindige bibliotheek, zoals Jorges Luis Borges het noemt.

Het spreken met de doden, ze beschouwen als je beste vrienden, door de boeken die je van ze leest. Het kan een mystieke kant krijgen. Sommigen overbruggen daarmee de valkuil van de eenzaamheid, geven er zelfs hun levende vrienden voor op. Daar gaat dit boek over.

Jürgen Pieters, de auteur van dit boek, is hoogleraar aan de Universiteit van Gent en heeft een indrukwekkend aantal publicaties op het gebied van literatuurwetenschap op zijn naam staan. Voor De tranen van de herinnering kreeg hij de Prijs voor de Letterkunde van de Vlaamse Provincie. Bij de historische uitgeverij verschenen van zijn hand nog twee mooie boeken.

Dit is een wat ouder boek. In de zomermaanden vind ik het leuk ook aan deze groep boeken eens aandacht te besteden. Bij Pieters speelt bovendien dat hij de laatste jaren minder heeft  gepubliceerd. Persoonlijke omstandigheden kunnen hier zeer wel debet aan zijn. In geval van Pieters zou het echter zeker geen slecht idee wanneer hij nog een paar mooie boeken gaat produceren. Het leven en de vrienden in de boeken – dood of levend – zijn er namelijk mooi genoeg voor.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles