"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De vergankelijkheid der dingen

Vrijdag, 9 augustus, 2019

Geschreven door: Eric de Brabander
Artikel door: Ko van Geemert

Moraal, ethiek en wereldbeeld veranderen

De Curaçaose schrijver-tandarts Eric de Brabander publiceerde een nieuwe roman, zijn vijfde. Hij koos voor twee presentaties: op Curaçao én in Nederland, in Amsterdam, in het De Pinto Huis.

[Interview] Het Huis De Pinto is geen gewone locatie. Isaac de Pinto kocht het pand in 1651, zijn buurman is dan Rembrandt van Rijn. In 1686 vraagt Isaacs zoon David stadsbouwmeester Elias Bouman, bekend van de Portugese Synagoge in Amsterdam – én van de synagoge in Willemstad, Curaçao – om het pand te verbouwen. Halverwege de achttiende eeuw begint de familie De Pinto zich terug te trekken uit Amsterdam en zich te verspreiden over de wereld. Nazaten van Isaac en David komen ook op Curaçao terecht.

De Amsterdamse voorzanger Jeisuah Pinto zorgt daar in het begin van de 19de eeuw voor commotie in de Joodse gemeenschap. Met steun van Gouverneur Kikkert wordt Pinto voorzanger in de synagoge, maar er is al een voorzanger. Uit protest loopt een groot aantal leden weg.

Nilda Pinto, geboren in 1918 in Otrobanda, emigreert in de jaren ‘30 naar Nederland om te gaan studeren. In 1939 keert ze terug naar Curaçao, waar ze op het St. Martinus College gaat werken. In 1953 verhuist ze met man en kinderen naar Nederland, waar ze een jaar later op 35-jarige leeftijd overlijdt. Ze schreef kinderboeken in het Papiaments.

Boekenkrant

In 1968 koopt de gemeente Amsterdam het De Pinto Huis om het te slopen. De bedoeling is namelijk hier een vierbaansweg aan te leggen. Buurtbewoners weten het huis echter te behouden; het was het enige pand in de buurt dat overeind bleef staan en is nu een bibliotheek en cultureel centrum.

Oude bekenden

Eric de Brabander behoort al weer enige tijd tot de bekende Curaçaose schrijvers. Lange tijd leek de Nederlandstalige Curaçaose literatuur te bestaan uit drie, vier auteurs: Cola Debrot, met wie in 1935 de moderne Curaçaose literatuur begint, met Mijn zuster de negerin, het verhaal van de blanke Curaçaoënaar die ontdekt dat de zwarte vrouw die hij bemint een (buitenechtelijk) kind van zijn rijke vader is.

Naast Debrot waren er eigenlijk maar drie Curaçaose schrijvers die de aandacht trokken: Tip Marugg, vooral omdat hij met zijn derde roman De morgen loeit weer aan (1988) in Nederland genomineerd werd voor de AKO Literatuurprijs. Ten tweede Boeli van Leeuwen. Een van zijn meest toegankelijke boeken is Geniale anarchie uit 1990, waarin hij Curaçao en zijn bewoners met milde spot beschrijft: “Wij zijn een volk van ongedisciplineerde, inventieve, natuurlijk begaafde mensen, die op geen enkele manier gebundeld kunnen worden tot een regiment. All chiefs, no Indians. Een volk van generaals met carnavalsepauletten! Ieder leger bestaat uit een menigte grauwe soldaten, die links-om-keer en rechts-om-keer kunnen maken en op commando in de houding gaan staan. Dat verdommen we ten enenmale. Wie niet kan wennen aan deze geniale anarchie, hij repatriëre ten spoedigste of verhuize naar Aruba!”

De meest bekende van het drietal is waarschijnlijk Frank Efraïm Martinus, die onder zijn schrijversnaam Frank Martinus Arion vooral waardering kreeg voor zijn vorig jaar verfilmde debuutroman Dubbelspel (1973).

Opleving

Een jaar of vijftien geleden lijkt er een revival van de Curaçaose literatuur te zijn ingezet. De verschijning van de eerste roman van advocaat Erich Zielinski, De Engelenbron, in 2004 zou het begin van deze opleving genoemd kunnen worden. Hoofdrolspeler in deze ontroerende roman is de ontslagen politieman Monchin: “Iedere morgen om zeven uur verliet hij de karig gemeubileerde zolder met zijn aktetas onder de arm. […] Een enkele keer kwam hij een bekende tegen met wie hij een praatje maakte, en dan gehaast: ‘Ik moet ervandoor…’ Hij had het immers druk.”

Voorbeelden van bovengenoemde opleving zijn: Verhalen van Fita van de gepensioneerde tekenlerares Myra Römer, Kruispunt van oud-docent Engels Joop Hart, Bouwen op drijfzand, van de schrijvende architect Ronny Lobo, Slaaf en meester van Carel de Haseth, ooit gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen in Den Haag. Verder: Schutkleur van Bernadette Heiligers-Halabi, die in 2012 veel waardering had geoogst voor haar biografie van de Curaçaose dichter Pierre Lauffer, en de roman Maan en zon, geschreven door Stefan Brijs, Vlaming met Curaçaose echtgenote, de stedenbouwkundige Chesley Rach met De terugkeer van Ricardo Bonifacio. En tot slot: De lichtkamer van Henriëtta de Mezquita en Schaduwvrouw van Margarita Molina. Al deze publicaties zijn uitgegeven door dezelfde, Nederlandse, uitgever: In de Knipscheer.

Bij het overzien van de hedendaagse Curaçaose literatuur vallen twee dingen op. Ten eerste dat, voor zover we kunnen nagaan, alle genoemde auteurs zijn gaan schrijven naast een baan: de een is leraar, de ander advocaat, architect, stedenbouwkundige. In de tweede plaats valt op dat al deze auteurs op gevorderde leeftijd zijn. Vrijwel allemaal boven de zestig.

Het bovengenoemde geldt ook voor tandarts-schrijver Eric de Brabander, die in 2009 debuteerde met Het hiernamaals van Doña Lisa. In sneltreinvaart volgde romans in 2011, ’13 en ’16. En nu dus nummer vijf.

Vijfde roman

De vergankelijkheid der dingen, De Brabanders vijfde roman, begint in Grenchen, Zwitserland, december 1918. Wanneer ’s lands beste uurwerkmaker Thomas Fischer gevraagd wordt een klokje passend te maken voor een nieuw model polshorloge, betwist hij de haalbaarheid daarvan. Toch kómt dat polshorloge er, een Favre Leuba. Gaspard Landrieu, technisch tekenaar bij Peugeot, in Sochaux, Frankrijk, ontvangt dit horloge bij zijn pensionering.

We maken hierna een boeiende en ook spannende reis langs de eigenaars van dit horloge, via Hélène, de vrouw van Gaspard, de Nederlander Hans, Curaçaoënaar Juny, Columbiaan Kabès, Tito uit Curaçao en, ten slotte, Gunnar Fischer, een verre nazaat van ontwerper Thomas, met wie de geschiedenis begon. Het verhaal wordt verteld in twaalf hoofdstukken. De Brabander combineert daarin fictie en non-fictie. Wat dat laatste betreft: we komen de bestaande firma’s ASSA en Favre Leuba tegen, de Franse president Alexandre Millerand (1859-1943), filosoof Jean Paul Sartre (1905-1980), restaurant El Cielo in Medelin, Curaçao Swimming Pool, hotel Lions Dive.

Eric de Brabander is een echte verteller. Nadat hij terdege research heeft gepleegd, laat hij de personages hun eigen leven leiden, gelardeerd met persoonlijke ervaringen.

Renaissancemensen

We spreken De Brabander net voor de Amsterdamse presentatie van zijn nieuwe roman en vroegen hem allereerst iets te vertellen over zijn achtergrond.

Mijn familie, Nederlanders, handelde in bloembollen met Rusland en Zweden. In de oorlog werd de handel van mijn opa opgegeten door de hongerige Hollanders. Hij ging met mijn oom naar Colombia om te kijken of hij daar terecht kon met zijn tulpenhandel. Dat werd niets. Mijn vader vertrok later echter ook die richting uit en bleef hangen op Curaçao, met zijn onder de Dom van Utrecht geboren echtgenote, mijn moeder, die kunstenares was. Ze overleed vorig jaar. Zij kregen negen kinderen. De meeste wonen op Curaçao, één in Peru, twee in Nederland.

Ikzelf ben in Nederland geboren maar op Curaçao opgegroeid. Na mijn studie in Nederland, woonde ik enkele jaren in New York state. Vervolgens begon ik een tandartsenpraktijk op Curaçao, in Otrobanda.” 

De Brabander debuteerde toen hij 56 jaar was. Had hij nooit eerder wat geschreven?

“Zeker, ik heb wel het een en ander geschreven in mijn jonge jaren, ik wist dat ik het wel kon. Maar mijn hart lag meer bij mijn gitaar. Toen ik merkte dat dat niets werd heb ik de pen weer gepakt. Er verschenen ook wat wetenschappelijke publicaties op mijn vakgebied. Dat is ook schrijven, maar op een heel andere manier. Een ambtelijke manier haast. Het was Carel de Haseth die me ertoe aanzette mijn proza te gaan publiceren.”

Heeft hij voorbeelden, auteurs die hij bewondert?

“De Colombiaanse schrijver Alvaro Mutis bewonder ik. Hij verhief het magisch realisme tot iets dat, mits de toeschouwer ogen heeft, heel realistisch is. Harry Mulisch is ook zo iemand. Om het taalgebruik bewonder ik Adriaan van Dis. Michael Connelly vind ik een fantastische thrillerschrijver. En zo kan ik nog wel wat schrijvers noemen, maar laat ik het hier bij laten.”

Wat is zijn oordeel over de Curaçaose literatuur?

“De Curaçaose literatuur kent een aantal dieptepunten. Dat is niet verwonderlijk voor een klein eiland waar eenoog al snel koning is. Toch is Curaçao een bijzondere plek, met mensen die soms heuse renaissancemensen zijn, die zowel lezen en schrijven, als muziek maken, schilderen en filosoferen – wat je bij geen Nederlander tegenkomt. Misschien juist omdat mensen hier door de kleinschaligheid niet zo snel afgeserveerd worden. Hoogtepunten in de literatuur, natuurlijk: Cola Debrot, Boeli van Leeuwen, Tip Marugg, Carel de Haseth en, nog kort geleden, Bernadette Halabi.”

Hoe vindt hij tijd om te schrijven, met zo’n drukke tandartsenpraktijk?

“Als je maar wilt is overal tijd voor. Nieuwsgierige mensen scheppen tijd, en ik behoor hopelijk tot die categorie.”

Vergankelijkheid

Er vielen me wat toevalligheden in het boek op, het had misschien zelfs wel De toevalligheid der dingen kunnen heten. Is hij dat met me eens of is hij wellicht meer van de stroming ‘toeval bestaat niet’, die alle gebeurtenissen ziet als onontkoombaar verbonden met ons lot.

“Over toeval heb ik niet nagedacht. Dingen gaan zoals ze gaan. Als ik jou in, bijvoorbeeld, Barcelona tegen het lijf loop, ga ik niet zeuren over hoe toevallig het allemaal is. Dan ga ik een biertje met je drinken.”

De twaalf hoofdstukken worden alle voorafgegaan door een motto. Van bekende, minder bekende en onbekende auteurs: Marquez, Gerrit Krol, Van Eeden, Bloem, Debrot, Beversluis, Boens, Rosier, Cuervo, Michiel Ziet, Willem Tijssen, Kiki. Hoe kwam deze keuze tot stand?

De Brabander: “Ik ben op zoek gegaan naar poëzie en citaten die de lading dekten. Google is daar een handig hulpmiddel bij. Een van de motto’s, van Debrot, komt uit zijn lijvige biografie. Hij verwoordt zijn afschuw van het existentialisme van Sartre in een enkele zin: ‘Bij de existentialistische schrijvers loopt men voortdurend gevaar te stikken bij gebrek aan liefdeszuurstof…’, uitgesproken tijdens een symposium in Scheveningen in 1946.”

Sartre wordt in het boek ‘geciteerd’: ‘… ik [ben] van mening dat elke Fransman vrij was en is zijn eigen keuzes te maken, ook in de moeilijke oorlogsjaren. En voor die keuzes verantwoordelijkheid draagt. Wij zijn vrij om te doen en laten wat we willen. Dat heeft niets te maken met de omstandigheden waarin we verkeren.’ De Colombiaan Alejandro Morales Peña, een oud-politicus met het een en ander op zijn kerfstok, zegt in de roman: ‘Ik voel me niet schuldig, het is geen wroeging. Het is alsof een zijweg is gemist en er geen tijd meer is om de auto te draaien’.

Zie ik het goed en staan hier twee opvattingen tegenover elkaar: je bent voor alles verantwoordelijk (Sartre) en: alles is onvermijdelijk, het leven ontrolt zich en je kunt er niet zo veel aan doen (Peña).

De Brabander: “Ja, Sartre en Peña hebben lijnrecht tegenover elkaar staande opvattingen. Die verschillende opvattingen hebben alles te maken met de verschillende tijdsbeelden. Ook moraal, ethiek en wereldbeeld zijn zaken die veranderen, die vergankelijk zijn. Met de tijd. Vandaar: De vergankelijkheid der dingen.”

Eerder verschenen in Antilliaanse dagblad

Boeken van deze Auteur:

De vergankelijkheid der dingen

De vergankelijkheid der dingen

Hot Brazilian wax en het requiem van Arthur Booi