"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De wandelaar

Dinsdag, 27 februari, 2007

Geschreven door: Adriaan van Dis
Artikel door: Pieter Wybenga

Een beetje goed doen

Er zijn waarschijnlijk twee fases in het leven waarin wij met open en kritische blik de wereld tegemoet treden. In onze jonge jaren, als de haren nog wild zijn, voordat de baan, het koophuis en de kinderen zich aandienen. En als de haren inmiddels grijs geworden zijn en er weer tijd is om verder te kijken dan de directe omgeving. Die eerste fase kenmerkt zich volgens het stereotype beeld door idealisme – alhoewel onze generatie ervan beticht wordt dit te ontberen -, de laatste fase eerder door nihilisme. Mulder, het hoofdpersonage uit De wandelaar, de nieuwe roman van Adriaan van Dis, wordt plostklaps die laatste fase binnengetrokken.

Mulder is een welgestelde, schoonheid minnende, smetteloze en smetvrezende Nederlander die in Parijs zijn dagen slijt, of eerder eigenlijk zijn schoenzolen. Want wandelen is alles wat hij doet. Hij leeft van een ruime erfenis en werkt niet. Op een van zijn wandelingen, waarbij hij doelbewust altijd de mindere buurten mijdt, wordt hij toch daarnaar toe getrokken. Een grote brand woedt in een pand vol illegalen. Tijdens de chaotische situatie springt een hond uit het brandende gebouw en op Mulder, die hij direct als zijn nieuwe baasje lijkt te aan te nemen.

En Mulder hem. Het beest heeft haast iets menselijks en Mulder, zijn smetvrees ten spijt, neemt hem liefdevol op, wast hem en neemt hem vanaf dat moment mee op zijn wandelingen. En die veranderen daardoor nu drastisch van karakter. De hond blijkt bevriend te zijn met al het uitschot van Parijs. Tijdens de wandelingen loopt Mulder nu mensen tegen het lijf die hij eerder niet zag staan, en zij hem niet. De hond bespringt enthousiast zwervers en illegalen. Mulder krijgt door de hond een nieuwe wereld te zien. En Mulder schrikt ervan, weet niet wat hij ermee aan moet en voelt zich schuldig als hij al die ellende ziet. Hij wil helpen, goed doen, zijn lege bestaan zin geven.

Van Dis lijkt daarmee een clichématig zwart-wit beeld neer te zetten – het rijke westen versus de arme verschoppelingen van elders – waaruit de lezer lering dient te trekken. Een boodschap die we allemaal wel uit de kranten kennen en die we, tenzij beklemmend beschreven, niet ook nog eens in een roman hoeven te lezen. En Van Dis doet in het begin van de roman ook geen moeite het zwart-wit beeld te nuanceren. Het hoofdpersonage alleen al. Zijn afkeer van lelijkheid en vuil, zijn rijkdom. Daarnaast put Van Dis uit allerlei recente gebeurtenissen die de tegenstellingen in deze wereld zo benadrukten: aangespoelde Afrikaanse vluchtelingen op Spaanse eilanden, aanslagen op rechtse politici, verwoestende tsunami’s, en natuurlijk de brandende buitenwijken van Parijs, ze komen allemaal aan bod. En om het nog maar allemaal extra nadruk te geven spelt Van Dis het in de eerste hoofdstukken voor de lezer uit:

‘De hond zweeg. Maar zijn ogen zeiden: Ik lik een bedelaar en jij wast mijn snuit.

Je ziet hoe iemand dood wordt getrapt en maakt je zorgen over de vouw in je broek.

Je geeft geld aan zwervers, maar durft ze geen hand te geven.

Je aait mij, maar je aait ook de dertig jassen in je kast.’

Het clichéverhaal zou compleet zijn als Mulder zijn ogen geopend werden en zijn oude leven achter zich zou laten. Dit gebeurt ook wel deels. Mulder ontwikkelt een soort tweede ik, Nicholas Martin, de goede Mulder. Martin was in het echte leven ook een weldoener getuige een plaquette die Mulder op zijn wandelingen tegenkomt. Martin overleed toen Mulder geboren werd. En onder die naam kent iedereen in de nieuwe wereld die Mulder leert kennen hem ook, want zo stelde hij zich voor toen hij de hond in de armen geworpen kreeg. Maar tot hier reikt het cliché en langzaam sluipt de nuance in De wandelaar.

Want Mulder blijft Mulder. Met het verstrijken van de pagina’s laat hij steeds meer mensen weten dat hij niet Nicholas Martin heet maar Mulder, die zijn smetvrees blijft houden, en die schoonheid hoog in het vaandel heeft. Zeker, hij heeft oog gekregen voor alle ellende die zelfs het mooie Parijs rijk is, en hij geeft geld aan verschillende verschoppelingen, hij bekostigt zelfs een vals paspoort. Maar veel van zijn goede bedoelingen worden ook anders geïnterpreteerd. Hij doet uiteindelijk goed om zijn schuldgevoel weg te poetsen, meer niet. Sommige van de verschoppelingen blijken zich trouwens ook prima te redden en in al hun eenvoud gelukkig te zijn. Het grensgebied van de tegenstelling vervaagt geleidelijk. En het is die geraffineerde manier waarop de nuance in een ogenschijnlijk zwart-wit verhaal sluipt die deze roman zo de moeite waard maakt.

Aan het eind komt die nuance totaal aan de oppervlakte wanneer Mulder, een atheïst op zoek naar zingeving, weer eens met de drankverslaafde pater waarmee hij langzaamaan bevriend raakt om de tafel zit. Mulder is niet gediend van de eenkennige boodschap dat wij westerlingen al het leed van de wereld veroorzaken met onze hebberigheid: ‘Mulder verloor zijn geduld. “Ik ken uw boetepreek: bloed en rampspoed over ons. We moeten beter delen, zo niet dan gaan we aan ons egoïsme ten onder.”’ En zo wil ook Van Dis met De Wandelaar geen boetepreek af steken. In dat zelfde gesprek komt dan ook de werkelijke aard van het boek om de hoek zetten. Mulder blijkt namelijk ten slotte een tevreden nihilist.

‘“Ik geloof in de verbeelding van mensen. In een paar geniale uitvinders die onze hersens oprekken en ingesleten sporen verbreden om ons bestaan op de planeet te veraangenamen. […] Ik geloof in de mens die er per ongeluk is en er het beste van probeert te maken. […] Ik geloof in een beetje goed doen.’’’


Eerder verschenen op Recensieweb

Boeken van deze Auteur:

Naar zachtheid en een warm omhelzen

Adje doet heel druk

Familieziek

Indische duinen