"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De wereld van La Fontaine

Vrijdag, 19 oktober, 2018

Geschreven door: Paul Pelckmans
Artikel door: Tea van Lierop

Fabels & Frankrijk in de 17e eeuw

[Recensie] Paul Pelckmans (1953 hoogleraar Universiteit Antwerpen) geeft de lezer aan de hand van een stuk of 20 van de in totaal 240 fabels een mentaliteitsanalyse. Deze analyse leidt ons van de oudheid (Aisopos), via La Fontaine, naar het heden. In het voorwoord geeft hij uitleg over het literaire klassieke onderwijs in Vlaanderen en hoe er geworsteld werd met oude Franse teksten. Daar wil hij verandering in brengen:

“Lezers moeten voortaan ook in het Nederlands met het Franse erfgoed kunnen kennismaken. Met dit boek wil ik een bijdrage leveren tot dat ‘doorgeefwerk’.”

La Fontaine en Molière zijn langzamerhand de enige zeventiende eeuwse schrijvers die nog tot de levende cultuur behoren, zij waren in de eerste plaats ‘amuseurs’. De fabels zijn heel korte teksten met veel verwijzingen, maar ook zonder die allemaal te vatten blijft er een bondige anekdote over. De gekozen fabels komen uit de vertaling van dominee-dichter Ten Kate (1919-1889), geïllustreerd met gravures van Gustave Doré. Jan Prins heeft tussen 1930 en 1941 een honderdtal fabels vertaald. La Fontaine is heel moeilijk te vertalen, omdat de teksten vol staan met woordspelingen en dubbelzinnigheden die vaak  alleen in het Frans kunnen.

De eerste uitgave van de Fabels verscheen in maart 1668 bij de bekende Parijse uitgever Claude Barbin. La Fontaine stond niet bekend om zijn noeste arbeid, je kon hem eerder typeren als een salonauteur, hij liep graag feesten en partijen af om her en der zijn schrijfsels ten gehore te brengen. De teksten circuleerden op losse blaadjes en werden door verspreiding toch door velen opgemerkt.

Dans Magazine

De oudst bewaarde fabels komen uit de zesde eeuw voor Christus, ze werden opgetekend door de Frygische slaaf Aisopos. Hij moet even legendarisch zijn geweest als Homerus (hoewel minder nobel) en net als die van Homerus, zijn zijn teksten samengesteld uit mondeling overgedragen materiaal. Tot de Renaissance waren fabels niets anders dan korte anekdotes over de tijd dat, volgens overlevering, dieren nog spraken. De strekking van de fabels was eenvoudig van structuur en was niet meer dan een zedenles zonder ethische problemen of dilemma’s. La Fontaine bracht de anekdotes, fabels in ‘elegant Frans en voorzag ze van knipoogjes en dubbelzinnigheden die de schoolse stof onverwacht boeiend maakten’. Ze werden Contes genoemd en waren behoorlijk gewaagd omdat ze de grenzen opzochten van het betamelijke. Toch was hij geen rebels type.

Paul Pelckmans weet de analyse van deze fabel mooi te brengen, hij begint met de problemen die de illustrator ondervonden zou hebben met het maken van een passende afbeelding. Alleen een weinig tot de verbeelding sprekende mier en krekel kan toch geen mooie prent opleveren? Illustrator Chauveau heeft de vrijheid genomen twee menselijke personages toe te voegen op de achtergrond, anders zou de prent te leeg uitvallen!

‘Wat, zolang het zomer was,
Deed je dan?’ zegt ze aan die vraagster.
‘Nacht en dag, voor mens en dier,
zong ik, als mij ingegeven’
‘Zong-je? Heb ik van mijn leven!
Dans dan nu maar. Veel plezier!

Deze laatste woorden (Dansez mainetnant) doen denken aan een dodendans. Een motief uit de late middeleeuwen, het Cimetière des Saintes-Innocents (Begraafplaats van de Onschuldige Kinderen) in Parijs. Een begraafplaats zonder grafzerken. De lichamen werden begraven in massagraven en de knekels kwamen later in het knekelhuis terecht. Overdag was het een markt- en ontmoetingsplaats voor volwassenen en speelplaats voor de kinderen. ’s Avonds en ’s nachts was het de plek voor hoeren, gokkers en zwervers. In 1786 werd de begraafplaats gesloten. Dit kan worden gelezen als een weinig fijnzinnige uitspraak van de mier!

In de tijd van La Fontaine is  het wereldbeeld holistisch, de grote lijnen worden bepaald door de Voorzienigheid, het individuele wel en wee wordt willekeurig ‘uitgestrooid’. In de fabel De Eikel fantaseert een boertig personage dat een eik wel wat majestueuzere vrucht mag dragen, een pompoen bijvoorbeeld. Hij zou de Schepper hierin graag adviseren. Moe geworden van deze gedachte doet hij een dutje onder de boom en wordt wakker door een vallende eikel. Dankbaar dankt hij de hemel dat het slechts een eikel was. Pompoenen groeien laag bij de grond, omdat ze dan niet als vallend projectiel kunnen dienen, gelooft hij….

La Fontaine voert graag geneesheren op in zijn fabels, niet altijd als dieren, ook als mens. Het is goed om even te kijken wat de rol van de ‘medicin’ was in de zeventiende eeuw. Wanneer we de brieven van Mme de Sévigné * aan haar dochter mogen geloven stond de geneeskunde toen dichter bij de prehistorie dan bij ons. De grappen lieten vooral zien dat je niet teveel moest verwachten van de heren doktoren. Het beste kon je je gewoon neerleggen bij je kwalen; ziekten waren onvermijdelijk.

De twee doctoren
Doctor Och en doctor Ach
Wisselden vergramde blikken,
Daar patient te zwoegen lag.
De eerste meende, “’t zou wel schikken,”
Maar Collega’s vrees stond pal:
“’t Was een hopeloos geval”
Elk wilde op zijn wijze’ genezen:

Een der twee diende afgewezen-
Doctor Ach behield het veld…
Weldra moest de kist besteld!
Beide roemden nu om ’t even.
“Ach!” riep Ach, “ hij moest wel sneven.
‘k Zei het immers!”-“Och!” riep Och,
“Had hij mij gehoor gegeven,
De arme stumper leefde nog.!”**

In dit zeer korte gedicht schrijven beide heren hun therapie voor. Toen de patiënt toch overleed claimden ze allebei hun gelijk. Een dubbele triomf die bewijst dat het helemaal niet moeilijk is drogredenen te bedenken waarom jouw therapie de beste is!

De dood was in de tijd van La Fontaine altijd dichtbij, de kindersterfte was enorm en de gemiddelde leeftijd lag rond de vijfendertig jaar. De fabels verwezen meer naar de gebreken van de mens dan naar het lot van de dood. Hoewel er wel met een knipoog naar verwezen wordt, maar dan om aan te tonen hoe dom het kan zijn een afspraak op lange termijn te maken, zoals in De Kwakzalver. Hierin beweert een leraar dat hij zelfs een ezel  ‘Summa cum laude in mijn vak promoveren!’  kanWanneer de koning hier lucht van krijgt wordt de leraar uitgedaagd om des konings ezel te laten promoveren, de leraar gaat overstag, laat zich vooruitbetalen met de belofte het doel over tien jaar bereikt te hebben.

‘Vriendje, sprak de andre, eer de zaak is verkorven
Is of zijn Hoogheid, of de ezel gestorven,
Mooglijk ik zelf wel!

De snuiter sprak waar.
Dwaas is ’t op tien jaar levens te bouwen.
Een van de drie gaat ten grave in tien jaar.’

Een van de thema’s is het dromen over rijkdom, voorspoed en geluk. In Perrette en de Melkpot dagdroomt een boerin over rijk worden, ze fantaseert het hele verloop van haar ideeën zonder hierbij rekening te houden met onkosten en tegenslag. In twaalf verzen vertelt la Fontaine hoe zij begint om met de opbrengst van de melk wat legkippen te kopen etc.

Een tweede gelukzoeker is de pastoor, die droomt om met de opbrengsten van zijn opgezegde gebeden bij een begrafenis, goede wijn en wat mooie jurken voor zijn meid en zijn nichtje te kopen. De knipoog naar het niet helemaal naleven van het celibaat kwam niet door de censuur, dominee-dichter J.L.L. Ten Kate liet de kwinkslag weg en spaarde zo zijn katholieke confraters.

Voor de liefhebber van geschiedenis en literatuur is dit een geweldig boek. In het hoofdstuk Intermezzo geeft de auteur een interessante analyse van de periode waarin la Fontaine, evenals Cervantes, Molière, Descartes en Calderon leefden. Deze periode wordt gezien als een pas op de plaats na de tumultueuze tijd van vóór de Vrede van Münster (1648). Dit zou verklaren waarom La Fontaine voor ‘summiere’ anekdotes koos

Eerder verschenen op Met de neus in de boeken


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.