Een taboe op de totem
Kees ’t Hart schreef een vernuftige historische roman over grootheidswaanzin en idolatrie. “Sei ruhig,” geeft Goethe, de man waarom alles draait, ons de raad, “Ich bitte dir, sei ruhig.”
{Recensie] In 1807 besliste het bestuur van de Academie van het Friese Franeker, na die van Leiden de tweede oudste universiteit van Nederland, dat er dringend iets gedaan moest worden aan het imago van de instelling. Professoren en studenten vertrokken massaal richting Groningen en dat wou men een halt toeroepen door een ambitieus monument op te richten, een kopie van een beeld dat voor het tuinhuisje van Goethe stond, in het park van Weimar. Alleen moest het veel groter en duurder dan in Duitsland, want wie inzet, kan maar beter groot inzetten.
Zo begint de nieuwe roman van Kees ’t Hart. Het monument is voor het jaar 1807 waarin De ziekte van Weimar speelt vrij gewaagd. Geen Pallas Athena of Vrouwe Justitia, maar wel een kubus met een bol er bovenop, en zonder inscriptie of toewijding, want die zouden alleen maar afleiden van de essentie. En die is niet minnetjes, want in die sculptuur komt zowat alles samen.
“Het is man en vrouw, aarde en hemel, mens en dier, wetenschap en maatschappij en theorie en praktijk,”
zoals een van de bestuurders het uitdrukt, waarna Albert, assistent van de pedel en dans- en schaakmeester, er samenvattend aan toevoegt: “Het is het Ding an sich.”
Maar voor Albert is het nog veel meer, want de jongeman is niet geschikt voor de paring, zoals hij het zelf zegt, omdat “zijn sap weggegooid wordt nog voor de appels rijp zijn.” Hij kan geen kus krijgen van een mooie vrouw of het wordt hem even wazig voor de ogen en hij zit met een natte broek. Ejaculatio praecox dus. Hij ziet altijd en overal seks. Dat de zoon van de pedel geen schaakbrein heeft en een rare fascinatie koestert voor Napoleon wijt hij bijvoorbeeld aan onanie. Nog even en de jongen heeft zich kreupel getrokken, is hij van mening. En nu we het toch over Napoleon hebben, volgens Albert gaat ook diens kanon af lang voor de vijand de juiste stelling heeft ingenomen, een euvel dat ongetwijfeld ook Goethe niet ongemoeid laat, want waar draait Het lijden van de jonge Werther anders om? Wanneer er een delegatie uitgestuurd wordt om Goethe te vragen of er een kopie van zijn totem gemaakt mag worden, zoals Albert het kunstwerk ook wel noemt nadat er een indianenshow neergestreken is in Franeker, maakt de schaakkampioen dat hij van de partij is. Hoe pakt die grote geest dat lichamelijk ongemak aan, wil hij hem vragen.
Zoals in menig van zijn vorige boeken betoont Kees ’t Hart zich ook hier weer een meester van de diepzinnige komische roman. Hij houdt je een spiegel voor en laat je lachen met je eigen verwaandheid en onvermogen tot relativeren. Wanneer Albert na een al te lange reis uiteindelijk Goethe treft, heeft die immers maar een boodschap voor Franeker, dat grote poëzie geen monumenten behoeft, maar stilte.
Centrale zin: “Voor grote poëzie zijn geen monumenten nodig.”
—
Eerder verschenen op Knack Focus
Bazarow Populaire Fictie
Bazarow Literatuur & Non-fictie
Bazarow Kinderboeken