"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dichters van het nieuwe millennium

Vrijdag, 3 maart, 2017

Geschreven door: Jeroen Dera
Artikel door: Rik Vangangelt

Stiften, gebruiken, azijnzeiken

[Recensie] Een ogenschijnlijk bij elkaar geraapt zooitje dichters, dat tezamen een coherent beeld van de Nederlandstalige poëzie van de afgelopen zestien jaar moet geven. Zo omschrijven Jeroen Dera, Sarah Posman en Kila van der Starre in de inleiding hoe ze te werk zijn gegaan bij het samenstellen van Dichters van het nieuwe millennium: Nederlandse en Vlaamse poëzie in de 21e eeuw (2016), een bundel die zeker het lezen en gebruiken waard is. Althans, dat is mijn interpretatie van de door hen gebruikte metafoor van het stiftgedicht, de metafoor die op de omslag van de bundel prijkt en waarmee zij hun inleiding beginnen: “Wie een essaybundel samenstelt over de dichters van het nieuwe millennium – zij die een eerste bundel publiceerden in 2000 of later – ondervindt de problemen van een stiftdichter.”(Dera, Posman en Van der Starre 2016: 7) Natuurlijk bedoelen de samenstellers dat ze vele dichters onbehandeld zullen laten en dat ze hebben geprobeerd een kenmerkende selectie te bieden.

De bundel bestaat uit 25 essays: 24 letterkundigen belichten ieder een andere dichter en het geheel wordt voorafgegaan door een inleiding waarin de redacteuren de stand van zaken van de poëzie van de afgelopen vijftien jaar proberen te duiden. Wanneer de behandelde dichters vergeleken worden met de winnaars van de C. Buddingh’-prijs voor Nederlandse poëziedebutanten is te zien dat de samenstellers duidelijk hebben gekozen voor de dichters die zijn blijven hangen, die nú hoofdrolspelers zijn in het veld van de poëzie. Zo komen de winnaars van 2000 tot en met 2008 niet voor in de bundel, de winnaars van recentere jaren wel. Het is mij niet duidelijk geworden waarom een auteur als Geert Buelens (die als wetenschapper nadrukkelijk meer bekendheid geniet dan als dichter) wel en Onno Kosters niet is opgenomen; aan de daadwerkelijke selectie worden geen woorden besteed, er is geen uitleiding, verantwoording of concluderend stuk opgenomen.

In de inleiding pogen de auteurs op basis van hun eigen selectie de poëzie van de eenentwintigste eeuw aan de hand van drie eigenschappen te omschrijven. De poëzie heeft een intermediaal karakter, wil zich niet beperken tot de Nederlandse taal en zoekt het publieke domein op. De eerste twee trends zijn niet uniek voor de afgelopen vijftien jaar en hier worden dan ook niet meer woorden aan besteed. De derde eigen- schap is echter wel nieuw in deze vorm: de mate waarin poëzie het publieke domein opzoekt is “in de eerste jaren van het nieuwe millennium fors toegenomen.” (Dera, Posman en Van der Starre 2016: 8) Hoewel dit punt overtuigend is, is op de onderbouwing ervan nog wat kritiek te geven.

Een dergelijke inleiding past namelijk niet goed bij deze bundel als geheel. In de inleiding wordt de claim gemaakt dat de poëzie sinds de millenniumwisseling en public plaatsvindt – volgens Dera, Posman en Van der Starre is dit te zien aan de enorme hoe- veelheid literaire evenementen en de vele prijzen. Deze claim beslaat het gehele poëtische veld, terwijl de samenstellers ervoor kozen om in de bundel enkel recentelijk gedebuteerde dichters te behandelen.

Heaven

Het is voor de laatstgenoemde dichters niet meer dan logisch om de planken op te gaan: zij moeten nog verkopen. Zij moeten het al kleine lezerspubliek overtuigen hun bundels te kopen. Wat ik des te verwonderlijk vind, is dat dichters als Ilja Leonard Pfeijffer, Anna Enquist, Anne Vegter en Tjitske Jansen niet enkel op de grote literaire manifestaties te zien zijn, maar ook op kleine evenementen in TivoliVredenburg en op de lezersavonden met de genomineerden voor de VSB-poëzieprijs. Als je dit vergelijkt met de muziekindustrie, gaat het er daar heel anders aan toe: als een beginnende muzikant de kleine poppodia is ontstegen, zal hij of zij er niet meer terugkeren.

De inleiding zou dus beter uit de verf zijn gekomen wanneer het publieke karakter van de Nederlandse poëzie ook beschouwd zou worden aan de hand van gevestigde namen in de poëzie. Nu komt dit gedeelte van het betoog niet heel overtuigend over, omdat de bundel enkel debutanten bevat.

Naast het omschrijven van het medialiserende, internationaliserende en op publiek gerichte poëtische veld, noemen Dera, Posman en Van der Starre ook de diversiteit in de poëzie, de mix tussen hoge en lage cultuur, intertekstuele verwijzingen en een universele poëtische zoektocht: “De vraag die alle dichters bezighoudt is hoe het ik zich al dan niet weet stand te houden in een wereld die voor sommigen te groot en te vol is, en voor anderen te klein(geestig) en te koud.” (2016: 13) In dit gedeelte van de inleiding is de relatie met de rest van de bundel beter uitgewerkt: de 24 essays beschouwen specifiek de relatie tussen deze elementen en de behandelde dichters.

Aan het stiften

De hoofdstukken die volgen hebben allemaal min of meer dezelfde structuur. Ze vangen aan met een gedicht van de behandelde dichter, geven wat personalia, benoemen in twee of drie secties typerende elementen van het dichterschap en beschouwen de relatie tussen de dichter en de eerder genoemde elementen.

In zijn bijdrage over Annemarie Estor laat Fabian Stolk na twee pagina’s aan wetenswaardigheden vallen vanaf dat punt niet meer te blijven hangen in “de tot nu toe genoemde aspecten als haar herkomst, woon- en werkplaats, literaire prijzen, publicatiemedia en de samenstelling van haar oeuvre.” (2016: 216) Dit lijkt de opdracht aan de schrijvers te zijn geweest: iedere bijdrage begint met een overzicht van het werk van de behandelde dichter en de eventuele nominaties en prijzen die daaraan verbonden zijn. Deze inleiding van de hoofdstukken maakt de bundel zeer leesbaar en bruikbaar. De duidingen die volgen op deze wetenswaardigheden zijn toegankelijk, ook voor de lezer die de behandelde dichter niet kent. Daarnaast kunnen academici in opleiding de wetenswaardigheden gebruiken bij hun onderzoeken: ‘het internet weet alles’, maar het is niet heel eenvoudig om bijvoorbeeld de genomineerden voor de Hugues C. Pernathprijs van voor 2009 terug te vinden.

Hoewel de inleidingen van meerdere bijdragen een gortdroge – doch bruikbare – opsomming zijn van de curricula vitae, gaan sommige auteurs gelijk verder. Dit doen bijvoorbeeld Obe Alkema, die direct Ramsey Nasrs plek in het literaire veld schetst, en Gaston Franssen, die op de vraag ‘wie is Alfred Schaffer?’ een meer filosofisch en duidend antwoord laat volgen. (2016: 19) Hierdoor lopen deze bijdragen vooruit op een interpretatie van het oeuvre van de dichters.

De gedichten waar ieder hoofdstuk mee begint “staan er niet om aan de hand van een close reading ontleed te worden zodat er een ‘kern’ of ‘essentie’ overblijft, maar vormen het vertrekpunt voor een open lectuur van werk, posture, kritiek en ambitie,” aldus de samenstellers. (2016: 17) Dit vind ik jammer. In het stuk dat Jan Konst schreef over Maud Vanhauwaert behandelt hij hoe de dichteres in haar poëzie ‘de blik op de wereld gericht’ heeft, ‘gelijktijdigheid’ en ‘frapperende beelden’ gebruikt en toegankelijk is. (2016: 263-269) Het gedicht dat bij het hoofdstuk is geplaatst (“er liepen twee vrouwen in een straat / ze vonden elkaars schoenen lelijk // dat is het enige / dat ooit tussen hen is gebeurd // ze kruisten elkaar / keken naar elkaars schoenen / vonden die lelijk”) lijkt mij zeer goed bruikbaar om deze thema’s mee te illustreren. Heel uitgebreide close readings zouden inderdaad overbodig zijn, maar de meeste hoofdstukken verwijzen geen enkele keer naar het centraal geplaatste gedicht en dat is een gemiste kans.

Door de duidelijke opbouw dienen de hoofdstukken hun doel: zij zijn wetenschappelijk onderbouwd, doch ook toegankelijk en leesbaar voor de (geïnteresseerde) leek. Hiermee is de bundel inderdaad geschikt ‘voor gebruik’, zoals de redacteurs het formuleren. (2016: 15)

Dichters van het nieuwe millennium is erin geslaagd wat stof te doen opwaaien: vrijwel alle platformen die poëzie bespreken hebben aandacht besteed aan de bundel – voor een overzicht verwijs ik naar de persoonlijke website van Van der Starre. De meeste recensenten missen een enkele dichter, maar loven de leesbaarheid van de bundel en de gedegen analyses. Het siert Van der Starre dat zij naast de positieve recensies ook de negatieve benoemt. Voor humoristen is het de moeite waard om de – maar liefst drie – negatieve recensies van Chrétien Breukers op diens blog te lezen. Een voorbeeld:

“Alles kan ik verdragen. Het verdorren van de bomen, in een laat seizoen, stervende bloemen, in de knop gebroken, het hoekje aardappelen kan ik met droge ogen zien rooien, daar ben ik werkelijk hard in. Maar jonge wetenschappers in zelf-volgeschreven boekjes, heel vlijtig bij elkaar getypt, ze zijn een beetje slap nog en gewend te luisteren naar hun baas, die wetenschappers – hoe ze in en uit hun eigen bedjes stappen, incest bedrijvend: nee.” (Breukers 2016)

De Nederlandstalige poëzie heeft een kleinschalig en ons-kent-ons-karakter. Benoemen dat het poëtische veld – hiermee doel ik op de wetenschappers en de organisaties die poëzie-evenementen organiseren – korte lijntjes kent, noem ik geen nieuw inzicht maar azijnzeiken. De essays in de bundel zijn geschreven door wetenschappers die verbonden zijn aan verschillende universiteiten én verschillende organisaties. De kwaliteit van hun bijdragen is juist hoger doordat zij schrijven over hun specialisaties en doordat zij verbonden zijn met het literaire veld. Het zou pas problematisch zijn ge- weest wanneer dit niet het geval zou zijn, als de literatuurwetenschappers praten over poëzie terwijl ze geen idee hebben hoe het veld er in werkelijkheid uitziet: ze analyseren hoe poëzie zich manifesteert, de bestudering daarvan vereist het buiten de boeken treden.

Ik heb de bundel – zowel de inleiding als de bijdragen – met plezier gelezen. Niet alleen zorgen de hoofdstukken voor een nieuwe blik op de dichters, ook stimuleren de samenstellers overdenking van het poëtische veld van de eenentwintigste eeuw tot nu toe. Na het lezen heb ik een bundel van Rodaan Al Galidi besteld en het stuk over Lieke Marsman heeft mij ertoe gezet mijn opinie over haar te overdenken. Mijn advies: gebruiken in de collegebanken.

Literatuur

Breukers, C., ‘Dichters van het nieuwe millennium (1)’, 14-07-2016, https://chretienbreukers.word- press.com/2016/07/14/dichters-van-het-nieuwe-millennium-1/, laatst geraadpleegd: 17-09- 2016.


Eerder verschenen in Vooys


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.