"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Diepe wildernis: de wegen

Vrijdag, 22 januari, 2021

Geschreven door: Joao Guimaräes Rosa
Artikel door: Nico Hylkema

Braziliaans meesterwerk

[Recensie] Een geniaal jongensavonturenboek, een schitterende allegorie op de weg door het leven, een taalkundig experiment van allure met een bijna ontelbaar aantal dubbele lagen. Toen Diepe wildernis: de wegen, als Sertâo, veredas in 1956 in Brazilië verscheen, hadden literaire critici het moeilijk om deze monumentale roman van Joâo Guimaraës Rosa te duiden. Zelf zag de Braziliaan er in de eerste plaats een avonturenroman in.

We zijn inmiddels bijna 65 jaar verder en ruim 25 jaar na het verschijnen van de onvolprezen vertaling door August Willemsen. Herlezing leert dat de roman de tand van de tijd glansrijk heeft doorstaan. Niet voor niets geldt het in Brazilië nog altijd als hét meesterwerk van de nationale literatuur.

De sertâo is het Braziliaanse achterland. Waar bijna de gehele bevolking in een smalle strook langs de oceaan woont, is dit achterland een mythische woestenij. Guimaräes plaatst er het verhaal van grootgrondbezitter en oud-bandiet Riobaldo.

In grote lijnen is Diepe wildernis: de wegen te vergelijken met de Europese ridderroman. Rond het einde van de negentiende eeuw was de sertâo het Braziliaanse equivalent voor het Noord-Amerikaanse wilde westen, met rijke boeren, “fazendeiros” en een soort outlaws, de “jagunços”. Riobaldo zit er een beetje tussenin, hij is beide.

Boekenkrant

Zijn levensverhaal laat zich lezen als een grootse avonturenroman, waarin de strijd tussen goed en kwaad wordt uitgevochten. Maar bij Guimaräens is goed zelden helemaal goed en het kwaad nog diffuser. Herhaaldelijk is er sprake van God en de duivel. Riobaldo erkent het bestaan van God, maar dat van de duivel is voor hem minder duidelijk. Is de sertâo de duivel, of slechts een allegorie van de wereld en zit de duivel in elk van ons?

De exegeten van de roman hebben zich in de loop der tijd uitgesloofd in het zoeken naar diepere gronden. Niet alleen naar de Guimaräese betekenis van de sertâo, maar ook dat van de “veredas”, letterlijk de “kleine wegen”. Het taalgebruik van de Braziliaan stelde de critici ook voor problemen. Sommigen riepen in wanhoop: “Dit is toch geen Portugees”.

De schitterende Nederlandse vertaling was destijds de meesterproef van August Willemsen. Hij had toen al een grote naam opgebouwd met het vertalen van de tot dan toe vrijwel onbekende Braziliaanse literatuur. Het moet een helse klus zijn geweest, daar waar Guimaraës de taal van de sertâo gebruikte. Ook de vertaling is in die zin zeker in het begin even wennen. Maar voor wie doorbijt is de beloning groot.

De wraaktocht van Riobaldo, samen met ´de jongen´ Reinaldo of Diadorim op zoek naar de moordenaar van de jagunço-leider Joca Ramiro is van begin tot einde verrassend. De veranderingen in de persoon van Riobaldo, zijn verhouding met Diadorim, de vele persoonlijkheden, het zijn ingrediënten die je in de ban van een literair meesterwerk brengen. Het zal moeilijk zijn nog een exemplaar van deze rijke roman te bemachtigen, maar het is zeker de moeite van het proberen waard.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub Van Alles