"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dieperik

Vrijdag, 15 oktober, 2010

Geschreven door: Leo Pleysier
Artikel door: Rein Swart

Schrijver blijft aan de oppervlakte

Dieperik, uitgegeven ter gelegenheid van Leo Pleysiers vijfenzestigste verjaardag, begint, zoals we van de auteur mogen verwachten, terloops en op een aangenaam vertrouwde toon met de waarnemingen van schooljongen Michel. Hij fietst rondjes op de boerderij van zijn ouders en heeft tegelijkertijd oog voor zijn moeder die boontjes bleest (afhaalt), voor zijn vader, een paardenkoopman, die met de auto naar een klant vertrekt om daar handjeklap te gaan doen en voor nonkel Wies, de jongste broer van zijn moeder, die op zijn baanfiets de hort op gaat. Nonkel Wies heeft bij de Belgische militaire politie in Duitsland gediend en is, in afwachting van een baan in de burgermaatschappij, op de boerderij gestationeerd. ‘Dat is allemaal zo geregeld en beslist door grootmoeder – opgezet als zij is met mijn vader en met wat hij ingebracht heeft toen hij haar oudste dochter trouwde.’

De rust op de boerderij, wordt helaas verstoord door de slechte verstandhouding tussen de charmante Wies en de vader van Michel. Zijn moeder zit tussen twee vuren, maar de affiniteit van de jongen lijkt meer uit te gaan naar de jonge sportieve Wies, die hem op de motor meeneemt naar de kleiputten van de steenfabriek om daar te gaan zwemmen. Over de steenfabriek volgt een fraai hoofdstuk, over de arbeiders die daar werken en het dreigement van Michels vader om hem er naartoe te sturen als hij niet goed zijn best doet op school.

Het is allemaal mooi beschreven, maar erg veel ontwikkeling zit er nog niet in. Daarvan is pas halverwege het boek sprake als Michel bijna in een genoemde kleiput verdrinkt en gered wordt door Wies. De afspraak om daar verder met niemand over te praten bezegelt het verbond tussen de twee.

Met het vertrek van Wies uit de boerderij wordt het eerste deel afgesloten. In het tweede deel neemt de dommige Louis de plaats van de oom in. Michel probeert diens appetijt voor vrouwelijk schoon op te wekken door kauwgomplaatjes met filmsterren te laten zien, maar veel interesse heeft Louis niet. Michel is toevallig net thuis uit de kostschool in Turnhout als nonkel Wies langskomt om zijn nieuwe vrouw Betty voor te stellen, maar daarna begint Michels eigen leven en verdwijnt zijn oom uit het zicht.
Met grote stappen gaat het verhaal richting het gouden huwelijksfeest van nonkel Wies en zijn vrouw. Michel gaat in op de uitnodiging, hoewel hij er eigenlijk niet veel trek in heeft.

Boekenkrant

Nonkel Wies is de katalysator van dit verhaal, zoals eerder Pleysiers ouders en een tante-zuster die rol in een roman vervulden. Het provincialisme ligt de schrijver goed, de familiale verhoudingen zorgen voor genoeg heisa. Pleysier weet de spaarzame gegevens knap uit te buiten. De sfeer op de boerderij is levensecht en ook het taalgebruik komt helemaal uit de belevingswereld van de jongen, die de arbeiders uit de steenfabriek bewondert: ‘Handen zo groot als kolenschoppen hebben die kerels. En hard als het leer van een schoenzool of ruw als de schors van een wintereik, zo voelt het wanneer ze jou de vijf geven.’

Lange woorden als ‘vulkaniseren’ oefent hij door elke lettergreep een omwenteling op de trappers mee te geven en hij daagt de lezer uit om het beter te doen. De Vlaamse taal is prachtig gebruikt, zoals in dat ‘boontjes blezen’ van de moeder en haar ‘opgezetheid’ met vader.

Bij de titel dacht ik eerst aan een spirituele roman, tot ik begreep dat ‘dieperik’ Vlaams is voor diepte. Helaas miste ik die in figuurlijke zin. Het verhaal blijft steken in mooie beschrijvingen rond een aardige anekdote, maar daarmee kan een inhoudelijke magerte niet verhuld worden. Minder sterk in dit verband vind ik de vele stemmen die Michel in het eerste deel omringen als hij de diepte in gesleurd wordt en de opsomming van bezigheden verderop in het tweede deel, dat zich veel later in de tijd afspeelt. Het is net alsof het verhaal – dat ik toch al eerder als een novelle dan als een roman zou bestempelen – te kort van stof was om uit te geven en dat er daarom een en ander aan vastgeknoopt is. En dat is jammer voor zo’n aardig feestnummer.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Heel de tijd