"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Doodgewone vrienden

Zondag, 13 maart, 2022

Geschreven door: Paul van Tongeren
Artikel door: Rogier van der Wal

Hoe gewoon is vriendschap

[Recensie] Vriendschap is een evergreen als filosofisch thema. Er zijn veel denkers die zich ermee beziggehouden hebben en er valt een mooi verhaal over te vertellen. Soms leidt dit tot een min of meer neutraal historisch overzicht, zoals bijvoorbeeld Catharina de Haas’ Doodgewone vrienden.

Na-denken
De selectie van teksten zal niemand echt verrassen: Plato, Aristoteles, Cicero, Augustinus, Montaigne en Kant komen in de meeste filosofische overzichten over vriendschap voor. En gezien Van Tongerens jarenlange bemoeienis met Nietzsche is diens opwachting, ondanks dat hij zich maar in beperkte mate over vriendschap heeft uitgelaten, ook voor de hand liggend. Wat is dan toch de toegevoegde waarde van dit boek? Van Tongeren zet dat in zijn inleiding uiteen. Als je filosofie opvat als een zoektocht naar betekenis en ervan uitgaat dat dat een voortdurend gesprek oplevert dat nooit af is en nooit landt in één definitieve, objectieve betekenis die dan niet langer ter discussie staat, dan vormen de teksten over vriendschap daar een prima voorbeeld van. Ze zetten aan tot zelf nadenken (dat mag je ook letterlijk nemen: na-denken wat grote denkers hebben voor-gedacht) en vragen erom om met aandacht gelezen te worden, zonder interferentie van een opgelegde eigen mening. Dus dat is wat Von Tongeren voorstelt te doen: eerst eens proberen de teksten goed te verstaan, om er vervolgens mee in gesprek te gaan en ze zelf ‘na te denken’, voor eigen rekening, met eigen toepassing.

Vriendschap van Plato tot Nietzsche
Bij Plato vinden we nog een vraag-en-antwoord-exercitie waarbij vriendschap en liefde op een merkwaardige manier door elkaar lopen, eindigend in onwetendheid en het verlies van vermeende vanzelfsprekendheden. Aristoteles blijft dichter bij de concrete ervaring van vriendschap en onderscheidt als eerste drie motieven: nut, plezier en morele kwaliteit. Hij is de eerste die de kern van vriendschap benoemt als ‘wederkerige welwillendheid’. Cicero verlegt de aandacht naar het verleden en schetst met het vriendenpaar Laelius – Scipio een nostalgisch ideaal: op het moment van spreken is Scipio al dood, en Laelius verhaalt van hun vriendschap in sterk idealiserende termen. Naar aanleiding daarvan stelt Van Tongeren de scherpe vraag: is de ideale vriend per se een dode vriend? Verder beklemtoont Cicero de volstrekte harmonie tussen echte vrienden, waarbij elke vorm van meerstemmigheid dreigt weg te vallen. Maar wie kan hieraan binnen doodgewone vriendschap beantwoorden? Alweer vragen om zelf eens dieper over na te denken!

Bij Augustinus komt God in het spel, die de vriendschap sanctioneert en als het ware heiligt. Dat zullen nog maar weinig mensen herkennen, maar het mooie is dat Van Tongeren het niet bij die constatering laat maar ons in het spoor van Augustinus probeert te winnen voor noties als ontvankelijkheid en dankbaarheid in relatie tot vriendschap. Montaigne verengt het beeld verder door alles op te hangen aan zijn korte maar intense vriendschap met Étienne de la Boétie, tot die op 33-jarige leeftijd aan de pest bezweek. Op de vraag naar het wezen van hun vriendschap komt Montaigne niet verder dan de beroemde frase “Omdat hij het was, omdat ik het was”, tegelijk een gouden formule en een enorm rookgordijn, want veel wijzer worden we er niet van. Over Kant en vriendschap is vorig jaar door Donald Loose een doorwrocht boek geschreven,Boekenkrant

De ideale vriendschapswereld
In zijn conclusie maakt Van Tongeren van de zoektocht in het werk van alle besproken filosofen de balans op en landt dan op een paradox: hoe meer de ideale vriendschap contouren krijgt, des te onbereikbaarder dreigt die te worden. Hij spiegelt dit met wat hij ‘doodgewone vriendschap’ noemt en stelt dat we ook wat die betreft door onze oefening in het na-denken wel het een en ander geleerd hebben over de veranderlijkheid en de kwetsbaarheid daarvan. Er blijft een spanning zitten tussen enerzijds de realiteit van verschil, afstand en verdeeldheid en anderzijds het ideaal van eenheid, verzameling en ordening. Van Tongeren karakteriseert dat als schering en inslag, alleen samen ontstaat er een weefsel. Toch sluit hij af met de constatering dat we feitelijk niets verder gekomen zijn en dat het gesprek voortgaat. Dat zou je teleurstellend kunnen noemen, maar aan de andere kant is dat nu juist wat hij had aangegeven te beogen: stap al lezend zelf in en denk na: waar sta je zelf? Gevraagd naar de absolute kern van vriendschap komt hij uit bij het feit dat je in die momenten waar het erom gaat, bij een crisis of aan een ziek- of doodsbed, niet alleen bent en je daar ook bewust van bent. Dat is een beetje een dooddoener, maar de vraag is of het echt nodig is om een absolute kern te benoemen: voor mijn gevoel is het mooie en rijke aan vriendschap nu juist dat iedereen daar eigen ervaringen en eigen ideeën bij heeft.

Ik las een kritische bespreking van Hans Achterhuis over dit boek waarin hij het deconstrueert en dan concludeert dat de vlag de lading niet dekt: het boek gaat helemaal niet over doodgewone vrienden, en het doet sowieso vriendinnen tekort. Dat ben ik niet helemaal met hem eens, want Van Tongeren zoekt wel degelijk naar de werkelijke vriendschapswereld naast de idealen. Maar tegelijkertijd zijn er als ik zelf ga na-denken wel meer blinde vlekken aan te wijzen in dit boek. Zo is het merkwaardig analoog: elke verwijzing naar de digitale wereld van Facebookvrienden en online vriendschapsverzoeken ontbreekt. Maar juist die zouden wij denk ik doodgewoon noemen! Ook zit er weinig diepte in qua leeftijden en de veranderende rol die vriendschappen spelen ‘doorheen het leven’. Ooit las ik een sociologische studie die had onderzocht dat elke zeven jaar ruwweg de helft van onze vriendschappen uitdooft of wegvalt en vervangen wordt door nieuwe. Daarover bij Van Tongeren ook geen woord. En ook ontbreekt de multiculturele dimensie geheel: het blijft allemaal erg ‘wit’ en Europees, elitair ook. En het gaat allemaal over vriendschap tussen twee mannen, terwijl juist ook vriendengroepen een dimensie toevoegen. Zo heb ik zelf mooie herinneringen aan een eetgroep van tien filosofen (deels oud-studiegenoten) waarmee we een of tweemaal per jaar aan tafel de hele wereld bespraken. Dat is allemaal waar, en toch is het ook mooi om te zien hoe een filosoof als Van Tongeren zijn vertrouwdheid met de bronnen die hij bespreekt combineert met een poging er van enige afstand naar te kijken, en vooral ons zelf aan het denken wil zetten. Net als Achterhuis zou ik blij worden als Van Tongeren nog tijd vindt voor het schrijven van een complement waarin die doodgewone vriendschap (tussen mannen én vrouwen en multicultureel) nog meer wordt uitgewerkt en van kleur wordt voorzien. Dat zou voor mijn gevoel een hele waardevolle aanvulling zijn, die weer nieuwe nadenk-exercities oproept. Maar ook dit eerste boek is de moeite van het lezen al meer dan waard.

Eerder verschenen in iFilosofie