"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Duel

Woensdag, 10 maart, 2010

Geschreven door: Joost Zwagerman
Artikel door: Johan Bordewijk

Zijn we te kritisch?

De recensies zijn (bijna allemaal) geschreven. Arnold Heumakers stelde in NRC vast dat men zich bij het boekenweekgeschenk ‘niet zal vervelen, Zwagerman weet hoe hij de aandacht van zijn lezers vast moet houden’. Maar ook: ‘Met de fictie zijn de “eeuwiger” vragen weliswaar uit het zicht verdwenen, maar het andere en door hemzelf doorgaans meest benadrukte deel van zijn poëticale programma voert hij als columnist en commentator veel beter uit dan in de meeste van zijn romans. Helaas ook beter dan in zijn Boekenweekgeschenk, dat slechts vintage Zwagerman bevat. Niet meer, niet minder.’ De rest is eigenlijk overwegend positief. Zijn wij dan te kritisch? Recensieweb gaat de discussie aan, bij NRCBoeken.nl, op Linkedin, op Twitter, en hier.

Arjan Peters was in de Volkskrant al positiever: ‘Zwagermans terugkeer naar de fictie, acht jaar na de kleine roman Zes sterren, is een geslaagde.’ En Elsbeth Etty in NRC Week: ‘Moeten we Duel lezen? Ja, doen! Het is actueel, goed geschreven en nog spannend en geestig ook.’ Jaap Goedegebuure schrijft in Trouw: ‘Zwagerman neemt andermaal de hedendaagse kunstwereld op vermakelijke wijze de maat.’ Lex ter Braak schrijft bij Athenaeum.nl: ‘Met Duel heeft Zwagerman dus twee vliegen in een klap geslagen: het is literatuur en beeldende kunst tegelijk.’ Nu.nl ten slotte zegt: ‘Dit boek wil je niet missen.’ Maarten Moll noemt het in Het Parool een ‘zeer genietbaar, actueel en kundig Boekenweekgeschenk’, en Frank van Dijl in HP|De Tijd ‘een puik geschenk’.

Marleen Louter: 96 pagina’s, en geen letter meer
Juist die veelheid vormt de achilleshiel van de novelle, want het Boekenweekgeschenk kent nauwelijks een eenduidig hoofdthema; Zwagerman komt in Duel de lezer niet tegemoet door expliciet te maken wat hij nu het belangrijkste vindt. Als het de ontwikkeling van hoofdpersonage Jelmer Verhooff is die Zwagerman centraal wil stellen (wat de pro- en epiloog wel doen vermoeden), waarom is hij dan na 96 pagina’s nog steeds een plat, enigszins karikaturaal karakter? Hij blijft jong, impulsief en idealistisch waar het om kunst gaat – verder niets.

En wanneer Zwagerman werkelijk kritiek wil uiten op de moderne stand van de beeldende kunst, had hij dan niet beter curator Olde Husink kunnen laten optreden als hoofdpersoon in plaats van het tweedehands perspectief dat hem nu wordt toegedicht – had die oudgediende niet als geen ander het ‘Duel‘ tussen de oude en de nieuwe kunstopvattingen kunnen becommentariëren? De symboliek van het kunstproject van Duiker ten slotte, speelt die de hoofdrol? Dan was die thematiek ongetwijfeld beter tot zijn recht gekomen wanneer die niet werd overstemd door de slapstick-achtige scènes in de school in Novo Mesto – omlijst door een totaal oninteressante vliegreis.

Pf

Duel mist de subtiliteit en de genadeloze brille die Zwagermans romans kenmerken, waarin het hoge tempo lijkt te worden toegepast als een literair middel om de onderliggende thematiek – niet zelden de onvervuldheid van het leven van zijn personages – te verhullen, die dan op het juiste, zorgvuldig voorbereide moment uiterst scherp naar voren wordt gebracht, of de hele roman pijnlijk tussen de regels door schemert. Zwagerman probeert een dergelijk indringend moment misschien te bewerkstelligen in de epiloog van Duel, maar het mist alle uitwerking.

Daan Stoffelsen: De strijd tussen concept en urgentie
Jelmer Verhooff, hoofdpersoon van Duel, hackt de inbox van de kunstenaar Emma Duiker, pakt het vliegtuig naar Slovenië, vindt het stadje waar het schilderij van Rothko in een school voor zwakbegaafde kinderen hangt, schakelt een stel dieven in. Het lijkt opeens een ander boek, eerder een thriller. Maar die dieven blijken pure slapstick. Was Duel een strip, dan had Jelmer een blonde kuif en heette Slovenië Bordurië, was het een variant op het nooit afgeraakte Kuifje en de Alfakunst. Het kan ook té luchtig.

Die manco’s verduisteren wat het Boekenweekgeschenk voor en na Slovenië wél goed doet, en dat is ingaan op de vraag wat kunst goede kunst maakt: authenticiteit, conceptvastheid, publieksgerichtheid? Zwagerman weet die met elkaar strijdende zielen in één borst, die van Jelmer, te vangen en presenteert zijn dilemma’s overtuigend en geestig. Tegelijk kopieert hij met grote precisie genres, kunstschandalen, kunstperformances en een museumdirecteur (Gijs van Tuyl van het Amsterdamse Stedelijk), om zo de kunst en de literatuur te tonen aan een veel groter publiek dan alleen de kenners – bijna een miljoen lezers kunnen het Boekenweekgeschenk bemachtigen.

Dat is precies het ideaal van Emma Duiker, alleen stuurt die een echte Rothko (à 30 miljoen euro) naar de mensen, en toont Zwagerman ons een mindere versie van hemzelf. De plot verloopt vlot, maar loopt vertraging op tijdens de Sloveense episode, de thematiek is sterk, maar wordt weggeduwd door de slapstick. Diep gaat het nergens, urgent wordt het niet. Ook daarin loopt Duel parallel aan Untitled Revisited.

Bob Hopman: Pleidooi voor symbolische waarde
De imitatie van de Rothko is een kunstwerk op zichzelf, dat door de gelauwerde kopiiste Emma Duiker wordt vervaardigd met toestemming van het Hollands Museum. Directeur Verhooff betrapt haar bij toeval, waarop de jonge kunstenares zich niet verschuilt, maar zich, als in een klassieke Künstlerroman ontpopt als mentor van Verhooff, zij met een volwassen kunstenaarsinzicht, hij met de nog te vormen ziel. Duiker verzet zich tegen ‘conventies over hoeveel een kunstwerk precies waard zou zijn’, bevrijdt de originele Rothko uit de ‘toonzalen van de musea’ en stuurt het op een reis naar Oost- Europa. Verhooff daarentegen bekommert zich aanvankelijk vooral om de vele nullen op het prijskaartje van de Rothko.

Als de museumdirecteur een queeste onderneemt om zijn origineel terug te krijgen, ontwikkelt hij een zekere sympathie voor Duikers werk (‘De ‘menselijke maat’ terugbezorgen aan heilig verklaarde topkunst – als er niet zoveel miljoen euro mee was gemoeid, school er veel goeds in’), maar als men hoopt op de omzwerving die men in klassieke Künstlerromans aantreft, de queeste waarin een jonge kunstenaar valt, groei doormaakt en – liefst samen met de lezer – tot een hernieuwde kunstopvatting komt, valt Duel toch tegen.

Aan de kunstopvatting van de lezer laat Zwagerman juist alle ruimte: ‘Iedereen mag alle boeken lezen, alle muziek horen, maar de beeldende kunst is in handen van een kongsi van geldmakers, statusjagers en snobs die zich collectioneur noemen. Dat kan niet langer. Daar is de kunst niet voor bedoeld.’ Deze woorden van Emma Duiker blijven aan de lezer om te beoordelen in een, uitstekend op haar woorden aansluitend, ironisch genoeg gratis weggegeven novelle, die daarmee juist als Boekenweekgeschenk weer een uitstekende drager van Zwagermans boodschap is.’

Karlijn de Winter: Doorgeschoten ironie
Of een voorwerp nu van aluminiumfolie of wc-papier is gemaakt: zet het in een museumzaal en het publiek ziet het aan voor moderne kunst. In plaats van ‘verwaarloosd huisvuil’, zoals Zwagermans verteller het snerend bestempelt, wordt het daar ineens een ‘installatie’. De ironie, hier al overduidelijk, gaat nog verder. Hij treft ook de spreker. De kunstkenners, hier vertegenwoordigd door de museumdirecteur, weten eigenlijk zelf ook niet meer waar het onderscheid ligt tussen ‘echte’ kunst en – ja, wat eigenlijk, nepkunst? Verhooff deed zelf schamper over de jonge garde, maar ondertussen heeft hij zich door een van hen – juist die ‘monnikachtige kopiiste’ die hij wel bewonderde vanwege haar ambachtelijke vertolking van Rothko’s Untitled No. 18 – in de luren laten leggen. Maanden duurde het voor hij erachter kwam dat in zijn depot niet de echte Mark Rothko, maar haar kopie was achtergebleven.

^Duel hekelt elders op een heel subtiel venijnige manier de kunst en zijn beschermers. Als lezer word je aan het twijfelen gebracht: kunnen we nog wel op de autoriteit aan van de zogenaamde kunstpausen? Die subtiliteit gaat naarmate de geschiedenis vordert echter steeds meer verloren, en dat komt de kritische lading van dit boek niet ten goede. Wanneer Verhooff en Olde Husink in Slovenië het schilderij gaan terughalen en er zelfs ingehuurde criminelen aan te pas komen, gaat het hele verhaal steeds belachelijker klinken. Het ligt er allemaal zo dik bovenop, dat alleen nog het nare gevoel overblijft geëntertaind te worden.

Jona Lendering: in een ruk uitgelezen, maar het is niet eens fictie
Een geslaagd boekenweekgeschenk moet volgens mij voldoen aan twee voorwaarden: het is boeiend en het geeft een idee van wat de auteur vermag. Joost Zwagermans Duel voldoet in elk geval aan de eerste voorwaarde. Door te verwijzen naar de minder gelukkige restauraties van het Amsterdamse Stedelijk Museum en naar de smokkelpraktijken van zijn vorige directeur, laat het boekje de lezer voortdurend glimlachen. Zwagermans knipoogjes naar zijn eigen romans, zoals ‘de inmiddels legendarische tentoonstelling The Amsterdam Dream van eind jaren tachtig’ (uit Gimmick!), zijn eveneens goed voor een grijns. Ik heb Duel in een ruk uitgelezen.

En toch. Het is allemaal wat voorspelbaar. De scène van de Amerikaanse museumdirecteur die, voor een kopie van een schilderij, rept dat het een wonder is dat de ziel doet trillen, dat het doek perfect is geconserveerd en dat hij er de ziel van de wereld in ziet – het is te vaak gedaan. Het is niet eens fictie. Ik weet van een Amsterdamse hoogleraar die in Istanbul voor een foto van een mozaïek de compositie prees en er door zijn publiek op werd gewezen dat het eigenlijke kunstvoorwerp even verderop was. Iedereen kent dit soort anekdotes over falende kunstkenners, en daardoor laat Duel de lezer uiteindelijk koud.

Satire is alleen leuk als een onderwerp wordt gehekeld dat mensen imponeert, maar zou er nog iemand bestaan die niet in lachen uitbarst bij het zien van Rudi Fuchs of Newman’s Who Is Afraid of Red, Yellow, and Blue? Het is niet zo zinvol meer er de draak mee te steken. Zwagerman vermag méér als auteur dan hij toont in Duel.

Julia Homoet: de Romancier duelleert met de Essayist
De laatste jaren richt Zwagerman zich vooral op non-fictie en schrijft hij uitstekende essays en columns over kunst, literatuur, politiek, religie en popmuziek. Zijn laatste roman (Zes sterren) verscheen in 2002. Deze verschuiving van fictie naar non-fictie komt in Duel, weliswaar een novelle, opnieuw naar voren. De kracht van het boekenweekgeschenk schuilt niet in de spannende avonturen van (hierboven treffend omschreven als de Kuifje-achtige) Jelmer en het Peperdure Kunstwerk, maar in Zwagermans opmerkzame beschrijvingen van de wereld van de moderne en hedendaagse kunst. Zwagerman heeft de gave een maatschappelijk of cultureel domein uitstekend te observeren. Of het nu in een column, als gastheer bij DWDD, of in deze novelle is: Zwagerman is op de hoogte en hij heeft iets zinnigs te zeggen:

‘Een opblaaskonijn is kunst. Twee zusjes die honger lijden en hun anorectische bottenlichaampjes tentoonstellen: spannende topkunst! Een meisje dat een kat vilt en er een handtas van maakt: kunst. […] In de Tate Britain rennen vier sprinters de godganse dag in de hoofdgang heen en weer. Dan zeg ik: oké, waarom niet? Iedereen doet maar zijn best allerlei kunst die niet direct aan kunst doet denken, het museum in te krijgen.’

Zwagerman snijdt hier een bekend probleem van conceptuele kunst aan: kunst is louter nog een idee en het talent of de vaardigheid die het kost om dat idee uit te voeren is veelal zo gering, dat mensen het gevoel: ‘Dat kan ik ook.’ en ‘Is dit nu kunst?’ niet kunnen onderdrukken.

In de meeste musea die hedendaagse kunst tentoonstellen zijn nauwelijks schilderijen te vinden. Bij afstudeerprojecten van Nederlandse kunstacademies maken toekomstige kunstenaars hoofdzakelijk nog gebruik van fotografie, installaties en video’s. Bij deze kunstwerken is waardering, begrip, of een emotionele reactie veelal pas mogelijk wanneer men de vier alinea’s aan begeleidende tekst leest, of zich laat voorlichten door de rondleider (of koptelefoon) van het museum. Zwagerman toont in Duel een mooi contrast tussen deze nieuwe vorm van kunst maken én bekijken en de oude kunst als ambacht in de vorm van restaurator Olde Husink, de oude-rot-in-het-vak die zich nog dagelijks buigt over conventionele, louter beeldende schilderijen.

Dat Zwagerman, de Romancier, bij deze kunstanalyse af en toe te kort schiet, is dan ook geen ramp; we kunnen ons in de toekomst nog altijd verheugen op de boeiende analyses van Zwagerman, de Essayist.

Andre van Lom: Heumakers’ betoog is niet sterk
Heumakers heeft zich afgevraagd: wat wil de schrijver met het boek zeggen en is hij daarin geslaagd? Dat is problematisch. Uit de boeken en lezingen van Zwagerman leidt Heumakers af dat Zwagerman wil ‘dat roman en straatrumoer samenvallen’. Om vervolgens vast te stellen dat dat niet lukt. Dat is natuurlijk een zwak verhaal. Zwagerman kan zeggen: hoezo wil ik die laten samenvallen, waar haal je dat vandaag? En weg is het betoog.

Mijn focus bij recensies is: hoe ervaar ik als lezer het boek, word ik erdoor beroerd? Ik heb daar veel meer zekerheid over, dan over de veronderstelde bedoelingen van de schrijver. Het maakt een recensie meer solide, maar aan de andere kant minder polemisch. En er is niets mis met een lekkere discussie, dus misschien moet ik ook eens proberen in de huid van de schrijver te kruipen.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: