"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Echte leesboeken

Vrijdag, 23 februari, 2018

Geschreven door: Erica van Boven
Artikel door: Karin de Leeuw

Schrijvers voor het volk

[Recensie] “Wie is een grootere schrijver, de man wien de goden kransen komen aandragen op den Parnassus of de man die precies de geestesgesteldheid van het volk weet te vertolken?” dat is de vraag die in de dertiger jaren van de twintigste eeuw de toen gerenommeerde criticus P.H. Ritter jr. stelde. Naast ‘echte literatuur’ waarvan het lezen inspanning, voorkennis en een actieve, kritische houding vroeg ontstond in die tijd een groot lichaam van ‘leesboeken’, boeken die ‘verslonden’ werden door een grote groep mensen. Boeken waar mensen plezier aan beleefden en die niet moeilijk te begrijpen waren.

Ik herinner het me nog goed uit mijn middelbareschooltijd. In de onafscheidelijke pukkel verdwenen niet alleen de schoolboeken met teksten van Tacitus, Shakespeare en W.F. Hermans. Vaak nam ik tussen de boterhammen ook een ‘flodderroman’ mee. Die las ik in pauzes en tussenuren. Het waren oases in de woestijn van grauwe uren op een overbevolkte school met de deprimerende realiteit van onvoldoendes en de slangenkuilen van meisjesruzies en kalverliefdes.
Voor u nu intens medelijden met mij krijgt, laat ik u geruststellen: ik heb het overleefd en kijk zelfs met enig plezier terug op die tijd, niet in de laatste plaats door die boeken, romans, thrillers, reisverhalen, soft porno. Bij zulke boeken kan je schuilen. Ik ben niet alleen in die gewoonte, getuige het grote aantal thrillers, fantasieboeken en streekromans dat jaarlijks op de markt wordt gebracht en dat, in tegenstelling tot veel ‘echte literatuur’, economisch winstgevend is.

Boeken bestaan al geruime tijd, maar pas sinds de tweede helft van de negentiende eeuw zijn ze goedkoop, en steeds goedkoper, te produceren. Daarnaast nam de geletterdheid van de bevolking toe en kreeg men geleidelijk aan meer vrije tijd. Waar boeken eerst een bezit waren dat gekoesterd werd en diverse keren werden herlezen, maakten de goedkope uitgaven en de leeszalen het mogelijk voor velen om regelmatig een nieuw boek te lezen. Waar een boek in de eeuwen daarvoor vaak werd voorgelezen, ontstond nu op grote schaal de gewoonte om stil, in zichzelf, te lezen. Dat kon in het openbaar vervoer, de wachtkamer, onder de dekens of gewoon in de woonkamer.
Toonaangevende critici, de elite, verbaasden zich over die ‘epidemische leesgraagte’ van het grote publiek. Mensen lazen zo snel mogelijk om daarna aan de volgende delen van de reeks of de feuilleton te kunnen beginnen. ‘Als warme broodjes’, ‘gemakkelijke kost’ en ‘leesvoer’ waren de afkeurende kwalificaties. De groeiende middenklassen liet zich er niet door afschrikken. Naast vertier zocht men ook kennis. Het accent van het economisch leven verplaatste zich in die jaren. Van de agrarische en industriële branches verschoof de economische activiteit en daarmee de werkgelegenheid naar de dienstensector. Dat vroeg om jonge werknemers met een nieuwe culturele bagage. De volksuniversiteiten en andere lezingencircuits waren er het gevolg van. Lezen om vooruit te komen was een werkje dat P.H. Ritter jr in 1933 schreef in de reeks ‘gele Succes boekjes’.

Onder redactie van Erica van Boven, Mathijs Sanders en Pieter Verstraeten verscheen de bundel Echte leesboeken waarin een twaalftal werken, behorende tot de publieksliteratuur onder de loep worden genomen. Het eerste boek, afkomstig uit de jaren twintig, De Avondliedekens (1921) van de Vlaamse Alice Nahon zegt u misschien niet veel meer, maar daarna komen er titels die in de cultuur gebeiteld staan, zodanig dat ze tot het de nationale identiteit horen. Ik noem ze maar: Joop ter Heul, Merijntje Gijzen, De klop op de deur, Dorp aan de rivier en Het jaar van de kreeft. Wie heeft er niet van gehoord? De samenstellers zijn gestopt in 1984 met het boekenweekgeschenk van dat jaar, De ortolaan van Maarten ’t Hart. Ze geven daarmee aan wat ze beloven in de ondertitel, publieksliteratuur in de twintigste eeuw en dat is goed, maar het maakt nieuwsgierig naar een volgend deel waarin men zich waagt aan een analyse van de ontwikkelingen sindsdien. Heel kort doen ze dat overigens in de inleiding, waar het gaat om de literaire kritiek. Ik kom daar nog op terug.

Hereditas Nexus

Een paar mooie aspecten worden expliciet belicht. Zo ontstaat met de publieksliteratuur ook het publiciteitscircus en het positioneren van de auteur. En er ontstaat de fanclub, die zich soms waagt aan het schrijven van vervolgen op de oorspronkelijke werken.
Dorp aan de rivier bijvoorbeeld werd aanvankelijk als onderdeel van de enigszins verachte populaire cultuur gezien, een streekroman. In de jaren vijftig verwierf het echter langzamerhand de status cultureel erfgoed dat Nederland ook bekendheid in het buitenland zou kunnen verschaffen. Het werd verfilmd door een gevierd cineast, Fons Rademakers. Nieuw was daarbij dat het hele proces van verfilmen omgeven werd met publiciteit en zelfs verschenen er reclamespots waarin de figuren uit de film, als kennelijk algemeen bekende figuren, een rol speelden. Het was een novum.
Bij een reeks toneelopvoeringen in de 21ste eeuw blijkt Dorp aan de rivier nog steeds populair en begint niemand er meer over dat het ‘maar’ een streekroman is. Pikant is dat de omwonende op het Brabantse platteland waar de voorstellingen worden gehouden, klagen over de overlast door de populaire voorstellingen. De weerstand heeft dan met name te maken dat de overlast komt van al die mensen van buiten die op de voorstelling af komen.

Op een vlak trekken de samenstellers in hun inleiding bij het boek de lijn wel verder door dan de twintigste eeuw. Dat is op het gebied van de literaire kritiek. Was de eerste groep schrijvers van de boekbesprekingen in kranten en periodieken kritisch over de publieksroman, in de jaren dertig verschenen er critici, nog steeds voornamelijk mannen, die zich positief uitlieten over het genre en het zagen als hun taak om het publiek te leiden en voorlichting te geven welke boeken zij waarom zouden moeten lezen. In de jaren zeventig werd dit verlaten. Het zou bevoogdend zijn. Wat opkwam was de nieuwe publiekscultuur via radio en televisie, later via social media. Hugo Claus, Simon Carmiggelt en Maarten ’t Hart zijn bekende mensen die we kennen van tv. Tegelijk is het verschil tussen hoge en lage cultuur, waar in de jaren dertig ter Braak en Du Perron nog zo voor pleiten (en daarbij de publiekscultuur versmaden) minder geworden. Schrijvers als Helle Haasse en Arthur Japin worden zowel door het grote publiek én door toonaangevende critici gewaardeerd. Wanneer Connie Palmen op het boekenbal in beschonken toestand tegen Kluun en Saskia Noort fulmineert: “Scheer je weg, nietsnutten, in het land van de literatuur, donder op” dan is dat nieuws bij De Wereld Draait Door.
De popularisering en daarmee de commerciële belangen kunnen soms wel ver doorslaan, verzuchten de auteurs. Een NS Publieksprijs met een kernjury van 275 leden ‘die samen een afspiegeling vormen van het Nederlandse lezerspubliek’ doet vermoeden dat het selectiecriterium niet vakkennis of belezenheid is geweest. Dat staat ver af van de criticus, die zichzelf ziet als onderwijzer van het lezerspubliek. Het doet meer denken aan ‘meeste stemmen gelden’ en ‘wie de meeste poen voor een publiekscampagne heeft wint de prijs’.

Voor het eerst verschenen op De Leesclub van Alles.

Boeken van deze Auteur:

Schrijverstypen

Echte leesboeken