"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een beschaafde man

Dinsdag, 26 juni, 2012

Geschreven door: Jan-Willem Anker
Artikel door: Daan Stoffelsen

Een consequent vormgegeven, vervelende roman

Een beschaafde man opent met een lange zin die de ambitie van de roman en het leven van de hoofdpersoon mooi samenvat. Er is sprake van Pictische stammen en van verre steden als Ford Edmonton en Jekaterinaburg, van grootse geschiedenis en plekken die geschiedenis maken. En er is ‘een vijfjarige jongen in gedachten verzonken’. Dat is Thomas Bruce, Lord Elgin – althans, een week na dit moment, want dan zijn zijn vader en broer overleden, dan is hij Lord Elgin, wordt hij ambassadeur in Constantinopel én de rover van de reliëfs van het Parthenon. Het prozadebuut van dichter Jan-Willem Anker beschrijft die ambities en de gedachten van de naïeve, klungelende Schot zo uitvoerig dat je het gevoel hebt een negentiende-eeuwse roman te lezen. En dat is geen onverdeeld genoegen.

‘De lente zette het jaar 1798 in bloei. Er was maar weinig van te merken dat een verrukkelijke eeuw bijna ten einde was. De Schotse graaf Elgin was nauwelijks de dertig gepasseerd en aantrekkelijk genoeg om bij de meeste vrouwen in de smaak te vallen. Hij genoot van zijn leven als diplomaat, zeker nu het Britse Rijk de Middellandse Zee domineerde. Het land leefde in een voortdurende euforie, een lucide dronkenschap, nadat admiraal Horatio Nelson begin augustus van dat jaar Bonapartes vloot voor de kust van Alexandrië bijna volledig had vernietigd. De eeuwige vijand Frankrijk was een gevoelige nederlaag toegebracht, een klap die het land niet snel te boven zou komen. Sindsdien organiseerde de Britse marine regelmatig feestelijkheden aan de kust, in de grote haven van Portsmouth, maar ook in het kleinere Weymouth, tegenover het Isle of Portland.
Elgin, na een jaar als Envoyé Extraordinaire in Berlijn te hebben gewerkt, had een maand in Londen gewoond om bij te komen en zich op de hoogte te stellen van de laatste politieke ontwikkelingen. Hij was van plan om carrière te maken. Niets minder dan de allerhoogste politieke posten ambieerde hij. Hij moest naam maken, de tijden waren ernaar. Toen hij hoorde dat de koning zijn opwachting zou maken tijdens een bal in Weymouth, aarzelde hij niet en vertrok dezelfde dag nog per diligence naar het zuiden. Een onderhoud met de koning zou hem van pas komen.’

Hier is een dichter aan het werk, die jaren in bloei kan zetten, eeuwen verrukkelijk vindt, en het genot van een man gelijkstelt met euforie over de internationale positie van zijn land. Dit, en de volgende alinea’s, is inleiding. Elgin wordt, zoals hij bedacht had, aangesproken door de koning; en dat is echt gebeurd, dus het moet in het boek, met wat franje – maar dat dit een doorslaggevend moment is? Ik lees het er niet in.

Misschien is dit mijn probleem: ik had grote verwachtingen van dit boek, want auteurs die van genre wisselen, brengen vaak iets mee dat het nieuwe, hun vreemde genre iets fris geeft, een scherp randje, een lossere omgang met de traditionele vorm. Bij Anker moet die frisheid een ironische uiting hebben gekregen, anders kan ik het niet duiden. Je kan toch niet serieus in een moderne roman, midden in een gesprek met de koning, een uitgebreide uitleg inlassen over een roemrijke voorvader (Robert the Bruce, ‘Braveheart’) en diens lamlendige nageslacht, of de door diezelfde George de Derde gebezigde uitdrukking ‘bloemen plukken’ (waarbij de bloemen vrouwen zijn) meermalen herhalen? Dat moet toch grappig bedoeld zijn?

Boekenkrant

‘Elgin begon te glunderen. Dit was de gelegenheid om zijn naam in de sterren te schrijven, om zich als een mythologische figuur in de Melkweg te nestelen en te blijven voortleven in de herinnering van de mensheid. Als Orion!’

En is dit niet belachelijk bedoeld? Míjn humor is het niet, en dat is jammer, want Anker is zeer consequent: hij houdt die verteltrant vol tot het einde, met alwetende verteller, expliciet over emoties, bloemrijk, chronologisch verteld van jeugd tot ouderdom. Dat is misschien niet geestig, maar biedt wel inzichten over deze opgeblazen diplomaat. Je begrijpt heel goed wat hem beweegt, of zijn gefrustreerde echtgenote, of zelfs de Turkse sultan. Onze verteller heeft namelijk inzicht in hun emoties en kent zijn talen:

‘“Heeft die sukkel zich bezeerd?” vroeg de sultan in het Turks.
“Zijne Heiligheid vroeg of u zich bezeerd heeft, Excellentie?” vertaalde de tolk. Hij wreef met een vinger over zijn wenkbrauw.
“Ik schrok alleen,” antwoordde Elgin, terwijl hij zijn kleding schikte en wat stof van zijn billen sloeg.
“Nee, hij heeft zich niet bezeerd,” zei de tolk.
“Goed zo, het laatste wat ik wil is dat een bange ezel met een verstuikte hoef het paleis verlaat. De Britten zijn tegenwoordig onze vrienden.“’

Dat stoort mij enorm, dat afstandelijke vertellen, met de grap van de belediging als oogmerk. Maar ik sta daar blijkbaar alleen in. Zulke tegenstrijdige critici als Arie Storm en Elsbeth Etty waren zeer enthousiast over dit boek. Storm las een ‘enerverende, maar vooral amusante historische roman’, Etty looft een ‘zorgvuldig gebeeldhouwd romandebuut’ waarin Anker ‘dankzij een precieze stijl en woordkeuze bijzonder effectief de geestestoestanden en stemmingen van de even geborneerde als naïeve graaf [weet] op te roepen’.

Inderdaad, ik ben ervan overtuigd dat Anker het zo bedoeld heeft. En misschien is het gebrek aan smaak, of aan humor – ik vind een chronologisch opgebouwde, expliciete, vertelkletserige, half-ironische roman niet interessant.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: