"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een ijzersterke jeugd

Woensdag, 11 maart, 2009

Geschreven door: Tomas Lieske
Artikel door: Johan Bordewijk

De sublieme totalitaire dreiging

In het bergdorp Lodron is een jongetje verdwenen en het onderzoek naar de verdwijning zit muurvast. Een van de notabelen roept de hulp in van de partij, die vier mannen stuurt om het kind op te sporen. Ze arriveren in vrachtwagens en krijgen van de burgemeester een huis toegewezen – van vreemdelingen, die het huis uit worden gejaagd en zich maar moeten zien te redden. Een meisje uit het dorp, Augustine, wordt hen ter beschikking gesteld, voor de bediening en andere geneugten van de heren. In het huis ontstaat een liederlijke en tegelijkertijd angstaanjagende sfeer.

Het verhaal van de novelle Een ijzersterke jeugd wordt afwisselend verteld door Augustine en een van de vier mannen, met de merkwaardige naam dr. Schedel. Hij presenteert zich in het begin als een rustige, vriendelijke kerel die met iedereen het beste voor heeft. In de openingszin van het boek schrijft hij: ‘Ik ben een aimabel mens.’ Hij houdt van orde, netheid en gezag, maar al snel blijkt dat hij ook houdt van het in de lucht gooien van naakte serveersters. De openingszin krijgt dan ook een navrante bijklank en blijkt later zelfs schofterig godgeklaagd. Dr. Schedel ontpopt zich als een kille bureaucraat. Zijn doel is de vermeende anarchie in het dorp te bestrijden door te registreren wie nuttig is en wie nutteloos en vooral wat de oorspronkelijke bewoners zijn en wie de vreemdelingen. Vanaf het moment dat hij Augustine ziet, ontwaakt een andere kant van hem en ontwikkelt hij een obsessie voor haar.

‘Een steekvlam zette de deuropening in lichterlaaie, alsof er tondels en fakkels werden aangestoken. In die vonkende rechthoek tussen de deuren stond een meisje van een jaar of dertien, veertien. Haar nietig postuur werkte als een zwavellont en zij vulde de ruimte tussen de twee hoge helledeuren met flonkervuur. Een hittebestendige engel die ons een onbegrijpelijke boodschap kwam brengen.’

Ook het verhaal van Augustine is aanvankelijk kalm. Ze vertelt met verbazing over de verdwijning van de jongen. Ze neemt waar hoe de mannen met hun vrachtwagens aan komen en hun intrek nemen in het huis. Maar zodra blijkt dat zij hun dienstmeid wordt, verandert haar toon en ontwikkelt ze een duidelijke strategie om dr. Schedel en kompanen op afstand te houden en tegelijkertijd in te palmen.

Hereditas Nexus

‘Met zulke heren was het delicaat omgaan. Te grote toegeeflijkheid van mijn kant riep een sfeer op van nonchalance, van wie maalt er om; een al te weerbarstige houding riep een sfeer op van niet goedschiks dan kwaadschiks, we zullen dat loze krengetje eens mores leren.’

Augustine vertelt over de kinderen van het dorp, hoe ze spelen en zwemmen in een meer vlakbij het dorp. Maar dat is letterlijk kinderspel vergeleken bij hoe het er in het huis aan toe gaat, hoe de mannen haar proberen te lijmen.

‘Wat een kutbaan. Ik trok mijn jurk op en krabde met een vinger aan mijn gat. Jeuk. Net zat mijn kleding weer fatsoenlijk of dr. Golfslag danste of zweefde totaal geluidloos de keuken binnen.’

Ze blijkt een gehaaid meisje, manipulatief en overheersend. Hoewel nog een kind, zijn de motieven die haar drijven allerminst kinderlijk. Dat ze ter beschikking is gesteld aan de vier heren van de partij wekt haar wraaklust op die ze ongenadig zal botvieren.

De perspectiefwisseling tussen deze dr. Schedel en Augustine verhoogt de spanning in het boek, alsof ze beiden om de waarheid heen draaien maar er wel onontkoombaar naar toe getrokken worden. Gaandeweg in het verhaal wordt namelijk duidelijk dat Augustine meer met de verdwijning te maken heeft dan ze loslaat. Het blijkt een gelukkige greep dat de vier mannen juist haar als informatiebron gebruiken, zeker als ze haar alles onthullende dagboek vinden. Tegelijkertijd met hen komt de lezer er achter hoe de verdwijning in elkaar zit en welke rol Augustine daarin speelt. Maar dan duikt ineens de vraag op of de mannen wel kwamen om de verdwijning op te lossen of dat ze als doel hebben het dorp in hun greep te krijgen.

Ik had bij het lezen van dit boek een duidelijke associatie met kleuren: fascistisch bruin en zwart. Na een vals vriendelijke inleiding wordt het verhaal grimmig, het ademt de sfeer van een onnoembare dreiging. Het wordt niet duidelijk welk kind verdwenen is en welk impact dat heeft op het dorp. Maar het onheil hangt voelbaar in de lucht. Ook wordt nergens expliciet benoemd waar het verhaal zich afspeelt en wat voor partij die van dr. Schedel precies is, maar de overeenkomst met de NSDAP van Hitler of de PNF van Mussolini ligt voor de hand. Dat een mensenleven niet belangrijk is en vrouwen gebruiksvoorwerpen zijn wordt evident.

In een recent interview met de Volkskrant gaf Lieske aan ‘elke dag weer [te proberen] de mooiste pagina uit de West-Europese literatuur te schrijven’. Mooi, is dat een begrip dat van toepassing is op dit boek? Wat is de schoonheid van intimidatie? Lieske schetst in ieder geval op indrukwekkende wijze een morbide beeld van de menselijke omgang, hij laat zien hoe verrot de samenleving in elkaar kan steken, hoe mensen kunnen corrumperen en hoe beestachtig rationaliteit kan zijn. Zoals dr. Schedel zegt:

‘Een correct register is als pornografie. Het windt mij op, ik raak er verslaafd aan en ik verlang altijd naar verfijning en onontdekte mogelijkheden.’

Het zijn zinnen die aankomen als mokerslagen en lang nagalmen. Lieske is erin geslaagd een duivels mooi boek te schrijven dat gelezen moet worden.

Spanning. Als Andre die term gebruikt, dan is die ambigu. Betekenis één: er zijn meerdere verhaallijnen waarin de vertellers de lezer met steeds afwijkende feiten bestoken, en hem zo in dubio laten over wat hij wil weten: wat is er gebeurd?! Deze variant van spanning is gekaapt door de auteurs van gemaksliteratuur en literaire thrillers, en het geeft een vervelende bijsmaak aan betekenis nummer twee, de literaire spanning, waarin twee of meer parallelle werelden samen bestaan, verscheidene interpretaties tegelijk kunnen worden geleverd: motieven, thema’s, verhaallijnen blijken tegenstrijdig te zijn én samen te gaan. Mmm. Dit vergt nog eens vier jaar recenseren, denk ik, om het goed onder woorden te krijgen. Gelukkig zijn er de kranten. We kijken naar de recensies in Het Parool, NRC Handelsblad, de Volkskrant en De Leeuwarder Courant, op zoek naar een duiding. Wat is spannend aan Een ijzersterke jeugd?

We danken aan Daniëlle Serdijn ( de Volkskrant ) de meest expliciete analyse.

‘… het pubermeisje [Augustine – DS] [gedraagt] zich stoer, weerbarstig en uitdagend om weer andere belagers, haar leeftijdgenoten, op afstand te houden. Het is allemaal uit lijfsbehoud, maar waar bepaald gedrag de ene groep op afstand houdt, is het voor de andere juist reden om toenadering te zoeken.
Dat kennen we dan weer wel uit de werkelijkheid [i.t.t. plaats en tijd van het verhaal]. Lieske toont zo de voortdurende spanning tussen het een en het ander; tussen (historisch) wel echt en niet echt, tussen aimabel, sympathiek willen zijn, maar in taal juist het andere laten zien. Tussen ijzersterk lijken, maar onderwijl angstig zijn, kwetsbaar, en misbruikt worden. Die spanning geeft de novelle een broeierige, ongrijpbare sfeer.’

Het interessante is dat Serdijn – en nu ruk ik haar betoog iets uit het verband – die ‘literaire’ spanning in oorzaak-gevolg-relatie stelt tot de sfeer, die spannend is in de primaire, thrillerachtige zin van het woord. Spannend zoals seks en geweld spannend kunnen zijn. Er bestaat volgens haar dus een relatie.

Elsbeth Etty zoekt in NRC Handelsblad – net als Serdijn overigens, die James Bulger en de garageboxcultuur als parallellen noemt – een relatie met de actualiteit: ‘Je zou de karikaturale beschrijving van de vier nationalistische vreemdelingenhaters kunnen lezen als een satire op figuren als wijlen Jörg Haider, Filip de Winter en Geert Wilders. Alleen bij satire hoort humor en die ontbreekt bij Lieske.’

Maar er is een bredere interpretatie mogelijk, die de moderne extremisten met klassieke fascisten verbindt, stelt Etty vast na het citeren van een vreemdelingenhatende passage van dr. S.: ‘De associaties die zulke teksten bij de lezer oproepen kunnen zowel historisch als actueel zijn, wat een vervreemdend effect heeft.’ Zo’n passage zou, met andere woorden, tegelijk een historische parallel als een contemporaine algemenere geldigheid hebben. Maar even later, stelt ze vast, slaat Dr. S. zulke radicale onzin uit – de geobsedeerde dr. S. eigent zich Augustine met bijna fysiek taalgebruik toe –, dat dat effect verdwijnt.

‘De conclusie moet wel luiden dat het allemaal primitieve, stompzinnige schoften zijn, zowel de klassieke nazi’s als de vreemdelingenhaters van vandaag, maar dat de onopgevoede, tot misdaad, collaboratie en verraad neigende jeugd daar niet ver vanaf staat. […] Overzichtelijk, dat wel, maar verrassend of zelfs ook maar in de verte shockerend is deze parabel niet te noemen.’

Je blijft als recensent interpreteren, en als ik nu Etty’s recensie interpreteer, dan zie ik in haar vervreemdende effect iets soortgelijks als de betekenis van spanning die ik met behulp van Serdijn heb voorgesteld. Er is een parallelle interpretatie mogelijk, en de resulterende verwarring of vervreemding geeft een extra dimensie aan het boek, iets waardoor de waardering groeit.

Arie Storm komt er in Het Parool vanuit een heel andere invalshoek op. Hij redeneert vanuit een analyse van het oeuvre van Lieske, die hij ‘een fascinerende, een rare, een slechte en een goede schrijver’ vindt. Enerzijds neigen Lieskes taalgebruik en decors naar oubollig, gezellig taalgebruik, denk Swiebertje, en anderzijds zijn duistere, dikwijls broeierige thematiek. Dat sluit niet uit dat Lieske een slechte schrijver is, overigens. ‘Misschien is Lieske, denk ik nu, toch wel gewoon een zeer bekwaam schrijver; ondanks of wellicht juist dankzij die aanraking van oubolligheid lokt hij ons onverhoeds een buitengewoon verontrustend gebied in.’

Ook die constructie zou ik literaire spanning willen noemen: Swiebertje, of een ander aimabel mens, lokt je diep een duister boek in, en voor je het weet, weet je niet meer waar je bent. Schrijver geslaagd, lezer in spanning. Het grote tegendeel van spanning, en Etty en Storm lijken het daar over eens te zijn, is overzichtelijkheid. Een te heldere, schematische werkelijkheid, waar de potten en pannen, de slechteriken en sympathieke zwervers precies zo geschikt zijn als verwacht, sluit elke spanning uit.

En die spanning is zo gewenst, maar kan een boek zonder iets van overzicht? Serdijns recensie begint met de vaststelling dat Lieske zijn achtergrond vaag heeft gehouden, in eerste instantie tegen haar zin: ‘Aanvankelijk probeer je je toch ergens aan vast te houden.’ (Voor de thrillerspanning valt misschien net zo iets te zeggen, die bestaat bij gratie van vaste patronen.) Je zoekt als lezer, denk ik, naar iets geloofwaardigs, een personage waar je je aan vast kan houden, een motief dat een rode draad kan zijn. Lieske maakt het je dan niet makkelijk.

Coen Peppelenbos heeft voor De Leeuwarder Courant een korte recensie geschreven, en vraagt zich in eerste instantie af waar het verhaal zich afspeelt, en wanneer, en schetst dan in grote lijnen de plot. Wat hieronder volgt, is een sterk betoog, en Etty hintte er ook al naar in haar recensie: die vertelstemmen lijken wel erg sterk op elkaar. En er zijn inconsequenties in de structuur van het verhaal. Dat zijn bezwaren die je de lol van het lezen kunnen ontnemen. Maar is dit niet een te primaire analyse van een literair werk?

‘De vraag die meteen opkomt: waarom zou een veertienjarig meisje een dagboekje bijhouden [over seksuele spelletjes] als ze in een huis dienstmeisje is voor vier mannen die de verdwijning juist onderzoeken? En kan een veertienjarig meisje zinnen schrijven als: “Op een van de dagen dat ik in mijn blote wereldje gelukkig was, een waternimf die de kleine kinderen voorging en bloemenslingers door het water trok, een Rijndochter die in deze onooglijke zijtak geschenken als insecten en padden uitwisselde, wees iemand naar mijn lichaam en riep dat ik tieten kreeg.” Nogal ongeloofwaardig. En waarom zou een onderzoeker in zijn aantekeningen de bijnamen van het meisje overnemen? En waarom zou een onderzoeker in zijn aantekeningen de bijnamen van het meisje overnemen? Hoewel de onderzoeker pas later de verhalen van Augustine in de handen krijgt, gebruikt hij al vanaf het begin die bijnamen. Dat kan niet. Of zijn aantekeningen moeten veel later geschreven zijn, maar dan kloppen er weer andere zaken niet. Een novelle die zoveel vragen oproept over de constructie, ontneemt je het zicht op de vertelling.’

‘Dat kan niet’ is een al te machteloze vraag bij het beoordelen van literatuur, alsof er maar één soort spanning is, die de lezer meesleept en doet concentreren op maar één kwestie – wat is er gebeurd?! – die onderbroken wordt door feitelijke onjuistheden en al te fantasievolle constructies. Je had op een tweede poging gehoopt, om daar doorheen te kijken, maar de ruimte ontbrak Peppelenbos wellicht, en het contrast met de andere, ruimer opgezette recensies in de landelijke dagbladen is niet helemaal eerlijk. En dan is het nog altijd zo dat iedere lezer, betaald of niet, schrijvend of niet, zijn eigen eisen aan literatuur stelt, en dat is een recht.

Wat voegt de krant toe aan de kritiek, vragen we ons deze weken af. Totaal verschillende perspectieven en oordelen, is het antwoord, elk op de eigen manier op zoek naar (literaire) spanning. Maar vooral, de een explicieter dan de ander, scherpe stellingname over wat literatuur hoort te zijn: spannend veelzeggend, spannend zinnig, spannend verleidelijk, geloofwaardig spannend.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: