"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een meelijwekkend volk

Woensdag, 14 maart, 2018

Geschreven door: Andre Looijenga
Artikel door: Jona Lendering

Grondig en leesbaar boek over de Friezen

[Recensie] Niemand is onbeschaafder dan de zogeheten bibliofiel, die niet strijdt om de inhoud van een boek te veroveren en nalaat zijn informatie te voorzien van onderstrepingen, aantekeningen en ezelsoren. Onze cultuur, die zoveel voordeel heeft gehad van de rusteloze speurtocht naar zo accuraat mogelijke inzichten, gaat ten onder aan schoonheid.
Dit spreekt allemaal vanzelf maar ik beken dat ik onlangs dreigde te wankelen in mijn dorst naar kennis. Ontwerper Peter Boersma heeft van Een meelijwekkend volk. Vreemden over Friezen van de oudheid tot de kerstening namelijk een zó mooi boek gemaakt dat ik aarzelde of ik er wel in moest schrijven. Gelukkig waren de teksten van André Looijenga, Anne Popkema en Bouke Slofstra interessant genoeg om cultuur voor te laten gaan. Ik ben er eens goed voor gaan zitten, pen in de hand, om alles aan te strepen wat nuttig kon zijn.

Een meelijwekkend volk gaat over de Friezen, een term waarmee in de Oudheid en Vroege Middeleeuwen de bewoners van het kustgebied werden aangeduid, ruwweg vanaf de Rijnmonding via Noord-Holland en Friesland tot en met Groningen en het Duitse Ostfriesland. En eigenlijk nog een stuk op de istmus van Denemarken ook. De Romeinse en Frankische auteurs hebben destijds vrij veel over die kustbewoners geschreven en Een meelijwekkend volk biedt daarvan zowel Nederlandse als Friese vertalingen; het commentaar is in de eerstgenoemde taal.
Het leest als een trein, de toelichtingen zijn verhelderend en er zijn mooie illustraties. Ook het kaartmateriaal is pico bello. Dat laatste is minder vanzelfsprekend dan het lijkt: je zou een leuk weekendje in Leeuwarden op vakantie kunnen gaan als je een euro had gekregen voor elk boek waarin de uitgever gemakzuchtig een rechtenvrij kaartje uit een eerdere publicatie plaatste en jou als lezer opzadelde met informatie die niet aansloot bij je lectuur.
De samenstellers van Een meelijwekkend volk nemen de behandelde periode ruim, vanaf de eerste teksten tot na Karel de Grote. De voorlaatste tekst is van een tiende-eeuwse Arabischtalige auteur uit Spanje, Ibrahim ibn Ya’cub, en de laatste is de Utrechtse Doopbelofte, met de oudste sporen van de volkstaal uit de Lage Landen. Plinius‘ beroemde beschrijving van de bewoners van de terpen en het verhaal van de moord op Bonifatius ontbreken niet, en daarnaast zijn er talloze andere, minder bekende passages.
De samenstellers behandelen ook een redelijk grote regio en nemen bijvoorbeeld een beschrijving mee van het Corbulokanaal, hoewel dat toch echt lag tussen de Rijn en de Maas en tegenwoordig behoort tot het erfgoed van Zuid-Holland. Door deze brede aanpak is Een meelijwekkend volk ook een fijn leesboek over de vroegste geschiedenis van Nederland als geheel, al blijft het accent duidelijk liggen bij de Friezen.
Aanvankelijk door de Romeinen beschreven als onverbeterlijke wildemannen, nauwelijks te onderscheiden van de voorwereldlijke monsters waarvan het zou krioelen in de Waddenzee, komen de Friezen er in jongere teksten beter vanaf. Dat komt vooral door veranderende literaire modes: de Romeinen hadden een ander wereldbeeld dan de Franken. Het eerste beeld kon echter makkelijk worden opgegeven doordat er in de doorgave van die culturele noties een breuk zat in de Late Oudheid, toen het kustgebied onbewoond raakte.
De mensen die daar in de eerste eeuwen van onze jaartelling woonden, verlieten hun terpen en wierden ergens in de derde, vierde eeuw. Na verloop van tijd werd de regio opnieuw bevolkt, maar de nieuwe bewoners deelden hun materiële cultuur en taal met die van de Saksen in het Duitse kustgebied. In de Frankische bronnen van die tijd worden deze mensen vernoemd naar het land dat ze bewonen, Frisia, en kregen ze dus de naam van de eerdere bewoners, hoewel ze daarmee eigenlijk niet zoveel te maken hadden. Die spraken bijvoorbeeld een taal die leek op Keltisch, en geen Germaanse taal, zoals het latere Fries. Momenteel maken wetenschappers daarom onderscheid tussen de oude en de nieuwe Friezen.
Kortom, een mooi en boeiend boek, dat ik u echt kan aanraden. Maar ik wil de gelegenheid gebruiken om iets algemeners te zeggen. Het boek en de inzet van de samenstellers en de uitgeverij zijn illustratief voor een bepaalde culturele attitude die ik in Friesland vaker denk te zien. (Ik kom daar de laatste tijd nogal eens in het provinciaal archief Tresoar.) De moderne Friezen hebben een prettig en rustig soort trots. Ze overschreeuwen zichzelf niet en je zult ze er niet horen over de branding van een hijgerig merk Friesland. Ze tonen gewoon hun cultuurgoed en zorgen dat mensen daar toegang toe krijgen. Een doordachte en doorleefde cultuurzorg, precies zoals het moet.

Ik rond nog even af met een van de Friese vertalingen van een antieke tekst: een fragment uit een Romeins gedicht van Albinovanus Pedo, een officier die zijn avonturen tijdens een vlootexpeditie op de Waddenzee in exuberante termen beschreef.

Hereditas Nexus

De floater fan Germanicus

Jit lang hienen se efter har it ljocht fan dei en sinne litten,
jit lang seagen hja – út it beskreaune wrâlddiel ferballe,
mei’t se it oandoarden en gean troch it ferbeane tsjuster –
natoer har swetten en de fierste kust fan de ierde.
Hjirwei seagen se hoe’t Oseaan ûnder syn sleauwe weagen
mânske meunsters draacht en woaste walfisken rûnom
en hûnen fan ’e see, opswolde en de skippen grypte
– kreakjen en brekken steapele op eangst! – en jitte fersille
yn ’t slyk ús kriichsfloat, dy’t flugge stoarm fernield hie.
Fêstsûge op ’t waad leauden se dat har lot ûngelokkich
harren opfrette liet fan de see syn wylde meunsters.
Sa stie der ien te wrakseljen op in hege efterstjûne
om mei stûf stoareagjen troch de bline loft te boarjen
– as wie har de wrâld ûntrôve, neat foel te ûnderskieden –
en wylst it him de siken benaam, luchte er alsa syn herte:
“Wêr bedarje wy? De dei sels is op ’e rin, en wat oerbliuwt
is troch de natoer ôfsletten yn ’t ivichduorjend tsjuster.
Sykje wy soms folken oarekant in frjemde poalstjer
en in frjemde oare wrâld net fan oarloggen oantaast?
De goaden roppe ús werom, ferbiede dat minskene eagen
fan alle ding it uterste sjogge. Wat skeine wy mei riemen
oaremans see en it wijde wetter? Wat meitsje wy leven
op goaden har stille wenstee?”

Eeerder verschenen op Mainzer Beobachter