"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Er stroomt een rivier doorheen

Vrijdag, 13 december, 2019

Geschreven door: Norman Maclean
Artikel door: Nico Voskamp

Intense relaties in een ruig landschap

“Terwijl ik op mijn stapelbed lag, realiseerde ik me dat dit eigenlijk toch niet de eerste keer was dat ik hem opmerkte. Ik wist bijvoorbeeld al hoe hij heette, Jim Grierson namelijk… Het was ook duidelijk dat ik hem al eerder had opgemerkt, omdat ik toen ik me begon af te vragen hoe ik het ervan af zou brengen als ik met hem moest vechten ontdekte dat ik het antwoord al wist…. Ik schatte in dat ik beter getraind was en dat ik hem wel een toontje lager zou kunnen laten zingen, als ik de eerste tien minuten wist door te komen. Ik gokte ook dat ik die eerste tien minuten waarschijnlijk niet zou doorkomen.”

Aan het woord is de naamloze hoofdpersoon van het tweede verhaal in deze bundel: “Houthakken, pooieren en ‘Je makker, Jim’.” De locatie is de slaapzaal in een van de houthakkerskampen van de Anaconda Company langs de Blackfoot River. Daar observeert de naamloze hoofdpersoon zijn maat voor het komende houthakkersseizoen, Jim geheten. Samen gaan ze van zonsopkomst tot zonsondergang elk aan een kant van een lange zaag dikke bomen omzagen, waarvoor ze per stuk betaald worden.

Geen baan voor watjes, blijkt al snel. Ofschoon de hoofdpersoon wel wat gewend is, moet hij toch zijn meerdere erkennen in Jim. Aan het eind van elke dag komt hij thuis in het kamp, half misselijk van inspanning, alle spieren protesterend tegen het beulstempo dat Jim er bij het zagen op na houdt. Die eerste inschatting was toch goed. Jim heeft niet alleen meer spierkracht: hij heeft daarbuiten ook meer pijlen op zijn boog. Hij werkt in de zomer in het houthakkerskamp en in de winter gaat hij ‘pooieren’, ofwel een vrouw opzoeken die voor hem het geld binnenbrengt terwijl hij luiert.

Het rauwe leven in de ongetemde bossen in Montana begin 1900 is de voedingsbodem voor alle verhalen die Maclean hier neerzet. Hij werkte zelf rond die tijd in die kampen, en ook voor de Forest Service als brandweerman. De neerslag van de bonkige types en hun nietlullenmaarpoetsen-mentaliteit die de streek daar bevolkten, maakt zijn teksten een leesfeest. Hij schrijft tongue-in-cheek, met zelfspot, mededogen en een scherp oog voor soms absurde details, en spaart zichzelf niet.

Ons Amsterdam

In het lange titelverhaal komt zijn familie aan de beurt. Maclean schrijft met aanstekelijk mededogen over zijn vader, een dominee, die hem tot in het ridicule de details van het vliegvissen (die wonderlijk genoeg overeenkomen met aspecten van het geloof) bijbrengt. Zijn broer Paul, krantenjournalist, is de ruige kant van hemzelf, net zo oer als het rotsige landschap waar de rivier doorheen stroomt waarin de broers vliegvissen. Broer Paul wordt gehinderd door de onhandige neiging zich met zowel drank als vrouwen onmatig bezig te houden. Zo onmatig, dat hij altijd weer ergens in een donker steegje berooid wakker wordt, en door de brave broer weer uit de problemen gehaald moet worden.

Hoewel Maclean een plezierig verteerbare stijl hanteert, heeft hij de neiging iets te wijdlopig op een onderwerp door te gaan. Zo lezen we bladzijden lang over de strapatsen van Paul en het monnikenwerk van zijn broer om hem weer uit ergens van een vuilnisbelt, of achter een sleezy kroegje, op te halen. Ook de analogie tussen vliegvissen en religie wordt erg lang uitgesponnen – na vijf bladzijden weten we het wel. Kleine kritiekpunten slechts, die we de schrijver graag vergeven omdat er meer dan genoeg moois tegenover staat.

Ook verschenen op Nico’s recensies