"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Feral

Maandag, 10 juni, 2013

Geschreven door: George Monbiot
Artikel door: Marjan Slob

Liever een olifant dan een schaap

George Monbiot lijdt aan ecologische verveling. ‘Ik ben vast niet de enige met een onvervuld verlangen naar een wilder leven’, verzucht hij. En daar heeft Monbiot gelijk in. De West-Europese natuur is dermate getemd en beveiligd dat onze natuurervaringen meer weg hebben van een wandeling in een park dan van een survivaltocht waarbij echt iets op het spel staat. En dat resulteert in een gevoel van vervreemding. Alsof we qua natuur leven in een soort Matrix – we hebben geen contact met het echte spul, maar met een suggestie van natuur.

Monbiot, zoöloog, schrijver en columnist voor de Britse krant the Guardian, maakte zich in het verleden sterk voor onder meer het Braziliaanse oerwoud. In zijn laatste boek zoekt hij het dichter bij huis: hij wil dat de natuur in Groot-Brittanië wilder wordt. De heuvels van Wales, waar hij woont, zijn saai en kaal, klaagt hij. Op zichzelf al reden genoeg om dit ecosysteem te laten ‘rewilden’. Maar het heil zal zich verder uitstrekken, hoop Monbiot. Het verwilderen van de omgeving zal onszelf ook wilder maken. We zullen dan weer ‘feral’ worden.

Feral is een moeilijk te vertalen woord. Het betekent zoiets als verwilderen, maar heeft een specifiekere betekenis: je zegt het eigenlijk alleen van ontsnapte dieren. Daarmee roept het woord een sterk beeld op: dat van een mensenbeest dat uit zijn kooi stapt, wiens oerbloed weer gaat stromen, dat onvermoede krachten in zichzelf voelt en wegrent, dronken van de mogelijkheden. Als Monbiot in zijn kayak de woelige Ierse zee bevaart en met blote handen een makreel uit het water trekt, wordt hij overvallen door dergelijke ‘genetische herinneringen’. Hij voelt zich in verbinding staan met verre voorouders, die wel over bepaalde capaciteiten móesten beschikken om te overleven in de wildernis – capaciteiten die in ons stilletjes liggen weg te kwijnen. Dat doffe ongeluk van ons is gevolg van het feit dat we die oude krachten niet meer aanboren, denkt Monbiot.

Wetenschappelijk gezien is er waarschijnlijk aardig wat af te dingen op deze voorstelling van zaken. Maar aansprekend is het wel. Ik geloof dat Monbiot hier inlogt op fantasieën die sluimeren in onze cultuur. Denk aan die populaire Bavariareclame uit 2006, waarin een groep mannen ontsnapt aan de voorsteden om brullend hun wilde zelf weer te vinden. De vette ironie van het filmpje kon niet verhullen dat hier ook een gevoel van bevrijding werd overgebracht. Heerlijk, dat wild worden!

Boekenkrant

En doodeng tegelijkertijd – niet alleen voor jezelf, maar ook voor anderen. Een woeste roes, dat is wat de jager, de soldaat, de verkrachter, in hun meest verschrikkelijke gedaante drijft. Een en al fysieke focus, bevangen door een primaire kracht, geen ruimte voor barmhartigheid, brrr. Zo’n droom kan zomaar uitdraaien op een nachtmerrie.

Monbiot ziet ook wel dat wild worden ‘een behoefte is waarin de maatschappij niet kan voorzien’. Hij stipt aan dat ‘bepaalde inperkingen’ noodzakelijk zijn, maar doet niet aan doordenken. Daarmee laat hij wat mij betreft de interessantste vraagstukken liggen. Want hoe moeten we leven met die tegenstrijdige verlangens in onszelf? En ‘snapt’ de maatschappij onze ware natuur echt niet – of snapt zij die maar al te goed en zijn er daarom zoveel temmende instituties? Het balletje dat Monbiot hier opgooit, valt met een plof op aarde.

Gaande het boek verwijdert Monbiot zich verder van dit thema van innerlijke verwildering en wordt zijn tekst een praktisch betoog voor de manier waarop Groot-Brittanië zijn landschap wilder kan maken. Monbiot onderbouwt dit pleidooi overigens overtuigend. En hij is ook grappig, bijvoorbeeld als hij onomwonden stelt: ‘Ik haat schapen’. Schapen dompelen het landschap in een eeuwige winter – er bloeien nog maar twee soorten bloemen in de kaalgevreten heuvels van Schotland en Wales. ‘Waarom’, zo vraagt Monbiot zich af, ‘lopen we te hoop tegen de ontbossing van het Amazonegebied, terwijl we onze eigen ecologische ramp al achter de rug hebben en natuurlijk herstel zelfs verhinderen door schaapskuddes te subsidiëren?’ Het antwoord geeft hij zelf: de oorspronkelijke wilde, weelderige natuur van Europa zit niet meer in ons collectieve geheugen. Gevolg is dat we ons referentiepunt voor ‘authentieke’ natuur plaatsen op een moment dat de ecologische schade al was aangericht. Onze natuurbeschermers beschermen een al verpest landschap. Monbiot maakt mooi de pijn voelbaar die hem bevangt als hij rondloopt in ‘dat schaduwland’, waar het schaap ‘diplomatieke onschendbaarheid’ geniet.

Schapen gaan dus in de ban. Welk dier mag dan wel? Olifanten! Monbiot memoreert dat Europa tot 40.000 jaar geleden bevolkt werd door bosolifanten – tamelijk kleine olifanten met rechte slagtanden die vanwege overbejaging uitstierven. Onze hoge bomen en taaie struiken hebben zich geëvolueerd in een verweer tegen de kuddes olifanten die door ons gematigd regenwoud denderden, stelt hij. Veertigduizend jaar is op evolutionaire schaal natuurlijk maar een schijntje; onze vegetatie verlangt als het ware naar olifanten. Olifanten passen hier, ze horen hier, en ze moeten weer terugkomen.

Monbiot is technisch een doortrapte schrijver, die weet hoe hij ons moet laten doorlezen. Maar naar het einde toe verandert zijn boek in een soort programma voor het feitelijk doen verwilderen van de natuur, met cijfers en beleidsvoorstellen en al. Hier is de activist aan het woord, die gebaande paden bewandelt om zijn belang kracht bij te zetten. En dat vind ik jammer. Het maakt dit boek zelf minder wild.

Verscheen in de Volkskrant


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: