"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

From the Holy Mountain

Zondag, 21 maart, 2021

Geschreven door: William Dalrymple
Artikel door: Jona Lendering

Over de verdwijnende christelijke kerken van het Midden-Oosten

[Recensie] Sommige blogstukjes vergen wat voorbereiding, zoals dit. Een goede collega, wiens spirituele belangstelling wat uitgesprokener is dan de mijne, adviseerde me Hier is bijvoorbeeld een uitleg van wat die kerken nu eigenlijk zijn.

De ondergang van de oosterse kerken stond al ergens op mijn radar. Mijn evangelische vriend Jan-Pieter van de Giessen heeft op zijn blog lange tijd elke vrijdag een overzicht gegeven van antichristelijk geweld, waarbij Turkije, Syrië en Egypte een vast onderdeel vormden. Zelf heb ik in Diyarbakir, de hoofdstad van Turks Koerdistan, eens te laat begrepen dat de terughoudendheid van een geestelijke, die me overigens vriendelijk te woord stond, niets had te maken met tekortschietende contactuele eigenschappen – zoals ik aanvankelijk dacht – maar alles met een begrijpelijk wantrouwen jegens belangstellenden. Ik schreef daar dit stukje al over.

Kortom, een nieuw onderwerp was de ondergang van de oosterse kerken niet, maar Dalrymple bood wel een overzicht dat voldoende systematisch en boeiend was om me er verder in te verdiepen. Op de heilige berg Athos, in Istanbul, in Zuidoost-Turkije, in Syrië, in Libanon, in Palestina en in Egypte, overal spreekt hij mensen die hem iets kunnen vertellen. De portretten zijn ontroerend, en het boek had voor mij een bijzondere meerwaarde doordat ik vrij veel van de beschreven plaatsen ook zelf heb bezocht.

Het verhaal van de ondergang van het christendom begint rond 600, als de Perzen en Byzantijnen een strijd op leven en dood voeren. In deze jaren reist Johannes Moschos door het Midden-Oosten, de samensteller van een bundel monnikenverhalen waarnaar Dalrymple vaak verwijst. De uitgebreide verwoestingen schiepen een machtsvacuüm dat zou worden gevuld door de Arabieren, die in het tweede kwart van de zevende eeuw het Midden-Oosten onderwierpen. Zo ontstond een samenleving waarin de islam kon uitgroeien tot een steeds belangrijkere religie, een proces dat, zoals Philip Jenkins in Het vergeten christendom beschrijft, werd versneld toen de moslims de christenen begonnen te associëren met de Mongolen. Het laatste bedrijf lijkt te zijn ingezet in 1948: de stichting van een joodse staat is voor veel Arabieren een reden om hun vijandschap tegen het christelijke Westen te hernemen, wat in de praktijk betekent dat ze christenen in het Midden-Oosten onder druk zetten. Dalrymple beschrijft zo al met al het einde van een langzame verandering die inzette in de dagen van Moschos.

Kookboeken Nieuws

De historicus kan dit proces niet hermeneutisch verklaren door zich in te leven in ‘de’ islamitische geest, aangezien je dan een permanente haatcultuur moet postuleren die inherent zou zijn aan ‘de’ islam. Ik ben niet op de hoogte van een voldoende empirische onderbouwing van zo’n essentialistische interpretatie (waarmee ik niet zeg dat die niet kan bestaan – de PVV had in het Marokkanendebat minder ongelijk dan men aannam).

Het lijkt vooralsnog niet te gaan om één proces, maar om een reeks processen die samen al dertien eeuwen duren en duidelijk kunnen worden onderscheiden. De oosterse christenen leden nu weer onder de associatie met de Mongolen, dan weer onder de associatie met de koloniale heersers, vervolgens weer onder de associatie met Amerika en Israël. Op andere momenten was er juist geen enkele druk op de oosterse christenen. Tegelijk zijn er processen waarmee de zoroastriërs, de manicheeërs en de joden onder druk zijn gezet en rivaliteiten tussen soennieten en de diverse shi’itische groeperingen. Het zijn verschillende processen, die steeds weer anders zijn, en die niet hermeneutisch kunnen worden verklaard. Computersimulaties waarmee culturele homogeniseringsprocessen worden beschreven, zijn een meer belovende benadering.

Dalrymple biedt geen verklaring van de ontwikkeling, maar documenteert wat het voor de betrokkenen betekent. Dat is steeds weer iets anders. De Syrisch-orthodoxe christenen in het zuidoosten van Turkije zitten klem tussen de Koerdische opstandelingen, die hen als westerlingen beschouwen en dus als bondgenoten van de Turkse overheid, en de regering, die de mening is toegedaan dat de christenen te anders zijn om echte Turken te kunnen zijn. De christenen in Syrië leven daar volgens Dalrymple, die het land in 1996 bezocht, in betrekkelijke rust. (Ik bezocht het land in 2008 en had een iets minder positieve indruk.) In Egypte genieten de Kopten eigenlijk alleen enige bescherming zolang ze niet hardop zeggen hoe slecht hun situatie eigenlijk is.

Van Libanon vermeldt Dalrymple vooral hoe de christenen, na de burgeroorlogen, niet goed meer weten wat hun positie nu is: het land is door de Fransen geschapen als een christelijk staatje, maar de maronieten zijn hun leidinggevende positie kwijt geraakt. Wie de Libanese politiek ook maar oppervlakkig volgt, zal wel hebben ontdekt dat de christenen nu nog steeds verdeeld zijn tussen de twee grote coalities: velen werken samen met de anti-Syrische coalitie terwijl anderen met de Hezbollah samenwerken in de pro-Syrische coalitie. De christenen zijn verdeeld, weten niet meer wat ze met de situatie aanmoeten en lijken weinig veranderd sinds Dalrymple het land bezocht.

Even verderop, in Israël, bezoekt de schrijver een plaats waar Sint-Joris (sowieso een populaire heilige in het Midden-Oosten) wordt vereerd door zowel christenen als moslims, die hem gelijkstellen aan Khidr, de “groene man” die in de Koran Mozes op de proef stelt. Ik ken de plaats, Beit Jala, niet, maar ken wel een andere plaats waarvan me was verteld dat de twee geloven er samen dezelfde heilige vereren: Nabi Ayla in de Bekaa-vallei, waar Elias zou liggen begraven. Het was een mooi islamitisch heiligdom, maar ik kreeg niet de indruk dat de christenen er de deur plat liepen. Misschien is Nabi Ayla anders dan Beit Jala, maar ik sluit allerminst uit dat de samenwerking minder harmonieus is dan ze ooit was.

Dalrymple bezoekt de oude kloosters tussen Jeruzalem en de Jordaan. Een van de mooiste passages is hoe hij staat bij het graf van Johannes Moschos. De moderne westerse reiziger, die tot dan toe weliswaar geen geheim heeft gemaakt van zijn rooms-katholicisme, maar steeds een licht-ironische toon heeft gehandhaafd (voorbeeld), wordt dan ineens persoonlijk over zijn eigen opvattingen en vertelt hoe en voor wie hij bidt. Omdat je als lezer dan al weet dat Dalrymple een enorme reis heeft gemaakt om op alle plaatsen te komen, en omdat je weet dat zijn belangstelling oprecht is, komt dit niet koket over, maar heel oprecht.

Zoals de lezers van deze kleine blog weten, was ik onlangs in Libanon. Op een avond was ik uit eten met twee jonge maronitische vrouwen, die vertelden dat ze een rooms-katholieke moeder hadden. Dat verbaasde me, want de maronieten zijn katholieken. Ze erkennen het gezag van de paus en hun patriarch, Bechara Boutros al-Raï, geldt als een gewone kardinaal. Ik vroeg daarom hoe zij het verschil tussen die twee religies zagen, en ze antwoordden dat de maronitische kerkmuziek vrolijker was.

Dit is het soort informatie dat Dalrymple niet biedt. Zijn informanten zijn veelal geestelijken, waardoor From the Holy Mountain over veel kwesties het standpunt weergeeft van mannen voor wie religie hun beroep is. Zou Dalrymple het verschil tussen katholieken en maronieten hebben behandeld, hij zou vermoedelijk iets hebben gezegd over de liturgische taal. Het standpunt van de gewone gelovigen komt wel aan bod, maar blijft wat onderbelicht.

Maar deze kritiek is natuurlijk klein bier. From the Holy Mountain is het beste boek dat ik in tijden heb gelezen. Mooi geschreven, afwisselend, en vooral: het gáát ergens over. Je hoeft geen christen te zijn om te zien dat er iets van waarde teloorgaat. Zoals vrolijke kerkmuziek.

Eerder verschenen op Mainzer Beobachter