"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Geography of Home

Donderdag, 17 december, 2020

Geschreven door: Akiko Busch
Artikel door: Chris Reinewald

Hoe de Amerikaanse voordeur gesloten bleef

[Recensie] Met het weer verplicht thuis zitten beleven we ons huis anders. Maak van deze nood en deugd. Zonder ver te reizen kun je ook je huis per kamer onderzoeken. In de literatuur gebruikten Xavier de Maistre, Maarten Biesheuvel en Georges Pérec een enkele kamer of een appartementencomplex als raamvertelling.
Rond 2000 bezocht de Amerikaanse designjournaliste Akiko Busch haar neo-koloniale huis met een antropologische bril op. Een mooie gelegenheid om haar prikkelende essaybundel juist nu te (her)lezen.

Er is een tranentrekkende countrysong van George Jones (en Aaron Neville): The Grand Tour. Daarin bezingt een door vrouw en kind verlaten man tijdens een rondleiding door zijn grote, lege woning het huiselijk geluk dat zich ooit in de kamers afspeelde. Een woning herbergt nu eenmaal meer dan een optelsom aan meubels en gebruiksvoorwerpen.

Vanuit een persoonlijke, maar onsentimentele optiek doorkruisde de Amerikaanse designscribrente Akiko Busch haar eigen historische neo-koloniale huis: uiterlijk een quasi-Griekse tempel met enkele traptreden als entree. Ze doorspekte haar relaas met sociaal-culturele en kunsthistorische citaten van onder meer Mario Praz met zijn decadente interieur in Rome (tevens inspiratie voor J.K. Huysmans À Rebours)  
Dat Busch’s boek, een bundel tijdschriftartikelen in het Amerikaanse Metropolis architectuurmagazine, twintig jaar oud is merk je alleen aan de beschrijving van de computer en de afwezige sociale media.

Op, via de zijdeur

Yoga Magazine

Nergens bezondigt Busch aan loze vormgevingsconcepten over een ‘nomadische’, flexibele bewoning. Allereerst constateert ze hoe sociale gewoontes de gebruikelijke looproutes in het huis-met-bediendes definitief veranderen. Daardoor wordt ook de ooit logische samengang en het scenario van het huis onherstelbaar verstoord.
Aangezien in buitenwijken zowel de bewoners als de gasten met de auto komen wordt de voordeur bijvoorbeeld steeds minder gebruikt. Men parkeert aan de zijkant of achterzijde.
De ontvangsthal werd zo een soort niemandsland of een ruime maar misplaatste en tochtige familie-eetkamer. Behalve dat het praktisch is om via de zijdeur binnen te komen heeft dit ook iets informeels dat bij onze hedendaagse sociale verhoudingen past. Bedienend personeel en antichambreren als buffer om ergens toegelaten te worden kom je hoofdzakelijk alleen in koninklijke huizen of bij de nieuwe rijken tegen.

Kookluchtjes

De keuken is antropologisch en designtechnisch de meest bestudeerde ruimte in huis. Anderhalve eeuw geleden wilden we dat kookluchtjes zo ver mogelijk van de eetkamer wegbleven. Bediendes moesten een diner zonder veel af te koelen van het ene eind van het huis naar de andere zijde vervoeren. Of juist vanaf een kelderverdieping de trap op naar de eetzaal boven, het Britse ‘upstairs-downstairs’ principe.
Tussen 1830 en 1880 deden kolenfornuizen van gegoten ijzer hun intrede, opgevolgd door gas en – in de VS vooral – electriciteit. Catherine Beecher, zuster van de schrijfster Harriet Beecher (Uncle Toms Cabin), onderzocht midden 19e eeuw keukenefficiency. Beechter constateerde dat men vrijstaande werktafels ging vervangen door compacte aanrechten met laden. In haar ‘rationele keuken’ zette Greta Schütte-Lihotzy, overigens ongenoemd door Busch, een eeuw geleden toch weer het werkblad in het midden met veel bewegingsruimte rondom en een rustplek.   
Er ontstonden naar functie afgescheiden delen voor voedselbereiding, koken, afwassen. Rond 1950 nam elektrische apparatuur in de VS dit werk over. Tegenwoordig is de keuken niet minder dan een soort voedselkundig laboratorium, waar de etensgasten als bewonderaars mogen aanschuiven. Keukenapparatuur bedienen we als computers en zo beschouwen we ons slimmer dan onze (over)grootouders. Ten onterechte meent Busch.
Bij het opruimen van haar grootmoeders huis stuitte ze op gespecialiseerd bestek en serviesgoed. Wie weet nu nog hoe en waarmee je een vismaaltijd moet opdekken? Er ging veel kennis verloren, zo stelt de schrijfster, inmiddels beland in de eetkamer.
Merkwaardig genoeg vertelt ze niets over de afgehaalde tv-dinners die in veel Amerikaanse gezinnen individueel, zonder gezamenlijk eetritueel, worden geconsumeerd.

Imitatie-kantoor

Busch citeert de fameuze architect Frank Lloyd Wright die kasten “ongezonde ruimteverspilling” vond en ze daarom wegliet in zijn moderne woonhuizen. Op haar beurt betitelt Busch de garage als buitensporig luxe ruimte voor een stuk mechaniek, vergeleken met woonsituaties in derde wereldlanden. Veelzeggend is weer dat kleine Amerikaanse tech-bedrijven in Silicon Valley juist in een ontruimde garage begonnen.  
Voor de slaapkamer, in het Europa van de Lodewijken, zelfs nog een ontvangsruimte, voorspelt Busch een toekomst als tweede werkruimte en privé-sportzaaltje.
Verder verwondert ze zich waarom alleen hotels een telefoon in de badkamer hebben.
(We hebben het over een periode van vòòr de mobiele telefoon.)
Onbedoeld zeer actueel is de werkkamer, die volgens Busch meerdere kanten op kan. Willen we een imitatie-kantoor die de gebruiker het gevoel geeft “echt” aan het werk te zijn? Omgekeerd hebben kantoren van executives vaak een huiselijk bedoeld zitje met tv.
In veel huizen bevindt de geïmproviseerde werkplek zich meestal naast de klotsende wasmachine (zie: waskamertje) of op een leeggehaald stukje zolder. Dekentje om de kleumende benen. Krolse katers in de dakgoot.
Busch bepleit het atelier-model waarin de (creatieve) gebruiker ook kan peinzen, idealiter met mooi natuur-uitzicht. Zet de werktafel aan het raam, middenin de kamer en dirigeer hem dus niet naar elders al lijkt dat efficienter. “Self-supporting in het tuinhuis.”

Mannenkelder

Aan zolder en kelder, de traditioneel spannendste ruimtes wijdt Busch geen aparte hoofdstukken. Jammer, want met name de “den” in de kelder als Amerikaans mannendomein (biljarten, roken, drinken, kaarten met de jongens, baseball op tv kijken) zegt iets over het landjepik binnen de vier muren. Dat kelders in Oostenrijk en Wallonië soms akelige connotaties hebben wisten we halverwege de jaren negentig nog nét niet.
Busch concludeert – wat voorspelbaar – dat niet de dingen erin maar de mensen een huis een thuis maken. De meest favoriete bezigheid vindt iemand “met mijn kat onder bed liggen.”
Nog wat trivia: wil je je huis goed verkopen dat moet je bij een voorbezichting ervoor zorgen dat er in huis de lucht hangt van verse appeltaart, in de VS: brownies.
Na deze makelaarswijsheid komt Busch in de epiloog met een ‘huizenluisteraar’. Aan de geluiden in de kamers hoort hij wat het extreem gestegen energiegebruik veroorzaakt: tak in de afvoer.

Bewerking van een in ITEMS (2000) gepubliceerde recensie