"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015. India – Suriname – Nederland

Woensdag, 8 september, 2021

Geschreven door: Chan E.S. Choenni
Artikel door: Michiel van Kempen

Chan Choenni schrijft een slordige geschiedenis van de Hindostanen

[Recensie] Als er íets is waarom geïnteresseerden in de geschiedenis van de Surinaamse Hindostanen het nieuwe boek van Chan Choenni moeten aanschaffen, dan is het wel de foto’s. Uit het archief van Sampreshan/Hindorama, uit andere collecties en als resultaat van een oproep aan particulieren zijn tientallen foto’s opgedoken die niet eerder in andere publicaties zijn verschenen. We krijgen daarmee een fraai beeld van het alledaagse Hindostaanse leven in bijna anderhalve eeuw. Het boek is bovendien op prachtig papier gedrukt, ingebonden met een fraai omslag en leeslint. Hulde aan de uitgever!

De foto’s staan in Choenni’s net verschenen Geschiedenis van Hindostanen 1873-2015. Dat is een brede geschiedschrijving van de werving van de Brits-Indische contractanten, de immigratie, de tijd van de plantagelandbouw, de kleine landbouwers, verstedelijking, maatschappelijke emancipatie en natuurlijk de grote ‘tweede migratie’ naar Nederland. Het wil wel eens knarsen, maar over het geheel genomen is die geschiedenis  vlot verteld, op de laatste twee hoofdstukken over Nederland na, die verzanden in tabellen en grafieken over allerlei maatschappelijke verschijnselen van man-vrouwverhoudingen en wat dies meer zij, en waar de auteur vergeet dat hij toch allereerst historicus had moeten zijn.

Getuigenissen

Choenni’s nieuwe boek is uiteraard gebaseerd op zijn eerder verschenen publicaties en dan met name op zijn driedelige grote geschiedenis van de Hindostanen (deels samen met zijn zus Gharietje geschreven), die van 2014 tot 2016 verscheen bij KIT en LM Publishers. Hij neemt vele passages uit die eerdere publicaties over, en gelukkig ook de zeer levende getuigenissen van door hem geïnterviewde contractanten en hun nakomelingen. Maar aan de herwerking van dat oude materiaal had meer aandacht mogen worden besteed: heel veel zaken worden uitentreuren herhaald. Hij kondigt dat zelf al aan op pagina 19 waar hij zegt ‘dat is bewust gedaan om de lijn van het betoog vast te houden en/of een conclusie te trekken.’ Dat is natuurlijk flauwekul.

Dans Magazine

Je hoeft in één boek niet tien keer te vertellen hoeveel Brits-Indiërs als contractarbeider naar Suriname kwamen, je hoeft dezelfde informatie niet twee pagina’s na elkaar te herhalen, of soms zelfs twee keer te vertellen in dezelfde alinea. Je hoeft niet op pagina 299, als je al aangekomen bent in het jaar 2020, nogmaals pagina’s lang het systeem van de registratie van de contractanten uit te leggen. Was dit boek grondig geredigeerd, dan had dat zo veertig pagina’s overbodige informatie gescheeld. Dat er flink geknutseld is, kun je ook zien aan het abusievelijk wegvallen van woorden op talloze plaatsen in het boek en vele zetfouten.

Afbakening

Die jaartallen 1873-2015 in de titel van het boek roepen natuurlijk direct vragen op. De contracttijd zo schrijft Choenni op pagina 11 “duurde van 1868 tot 1920”. Dat is correct. Of toch niet? Pagina 15: “de zogeheten contracttijd duurde van 1873 tot en met 1920”. Begon dus vijf jaar later. Wat is het nu? Want verderop wordt wel degelijk verteld over de contractarbeiders die vóór 1873 naar Suriname kwamen. Voor uitleg over deze kwestie moeten we wachten tot pagina 174-175, daar gaat professor Choenni in op de Eerste Jit Narainlezing van professor Van Kempen, die opperde om 1868 voortaan als eerste jaar van de Hindostaanse immigratie in Suriname te vieren: “Hij had namelijk gegevens gevonden van de immigratie van zeventien Hindostanen die in mei 1868 met het schip Crikket [moet zijn: Crikkett – MvK] waren overgebracht uit het Caribisch gebied.”

Hier verzwijgt professor Choenni dat in de tekst van professor Van Kempen ook staat dat er vóór 1873 nog andere groepen naar Suriname kwamen: 38 contractarbeiders in 1869, 24 in 1870, nog eens 20 in 1873 staat daar. Maar de lezer kan dat niet checken, want de publicatie van professor Van Kempen staat niet in de bibliografie van professor Choenni, zoals ook allerlei andere boeken die ter sprake komen daar niet in staan. Luister nu naar de redenering van professor Choenni: “Wij herdenken echter de immigratie vanuit India naar Suriname. […] Vóór de immigratie van 1873 woonden al 112 Hindostanen in Suriname. […] De conclusie is dan ook dat 5 juni 1873, de dag waarop de Hindostaanse immigranten in Suriname ontscheepten, de datum moet blijven van de herdenking en viering van de Hindostaanse immigratie.”

Dat die 112 óók uit India kwamen, dat ze óók een vijfjarig arbeidscontract hadden en dat de eerste Hindostaanse vrouw al vóór 1873 in Suriname geboren is, telt helemaal niet mee. Zouden we deze redenering accepteren: Chan Choenni is geen Hindostaanse Nederlander, want hij kwam niet rechtstreeks vanuit vliegveld Zanderij naar Schiphol, maar hij vloog eerst naar Lissabon en vierde vakantie aan de Algarve. Absurd toch?

Eindpunt van zijn geschiedschrijving is 2015. Waarom? Omdat er in 2015 meer Hindostanen waren in Nederland dan in Suriname (p. 11) en zich in de geschiedenis van de Hindostanen in Suriname een nieuwe fase “lijkt te voltrekken” (p. 12) – wat dat dan inhoudt, joost mag het weten. Een belangwekkend historisch feit is er dus niet; dat was er wel in 2020: de aantrede van een Hindostaanse minister-president aan het hoofd van een Surinaamse regering met in meerderheid Hindostaanse ministers.

Daarover moet professor Choenni ook wel nagedacht hebben, want op dezelfde pagina 12 zegt hij dat zijn concept van ‘Integratie Hindostani Stijl’ – waaronder hij verstaat “succesvolle integratie op sociaaleconomisch gebied, relatief succesvolle integratie op cultureel terrein en minder succesvolle integratie in politiek opzicht” – een concept is dat alleen vóór 2020 van toepassing is. Een logische grens dus, 2020, zou een normaal denkend mens zeggen. Zo normaal denkt professor Choenni niet.

Choenni imperator

Er zijn nu grofweg drie soorten Hindostaanse geschiedschrijving: die van Choenni voor wie het succes van de groep voorop staat (het woord ‘succes’ is een van de  vaakst voorkomende woorden in zijn boek, al weet hij ook dat er wel wat af te dingen valt op dat succes). Dan is er die van Sandew Hira en de late Radjinder Bhagwanbali die de Brits-Indiërs als slachtoffers van het kolonialisme zien en de contractanten als slaven-in-nieuwe-gedaante – de titel van het onlangs verschenen laatste boek van Bhagwanbali zegt genoeg: De tot koelie gemaakten.

Dan zijn er de studies van de empirisch sociologen als Margriet Fokken en vooral Ruben Gowricharn. De laatste liet in zijn eerder dit jaar verschenen studie Miskend verleden; Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980 zien dat het verhaal van de Brits-Indische contractanten in het geheel geen succesverhaal was, maar een verhaal van kommer en kwel en dat het een wonder is dat zij het met inzet van de skills & tools die zij uit India meegenomen hadden, konden overleven. Je zou zeggen dat Choenni het eens is met Hira en Bhagwanbali als je leest dat er in de vroegste fase van de immigratie nog altijd zweepslagen als straf werden toegediend en dat de arbeiders soms in de kromboei werden gesloten (p. 105).

Choenni gaat echter uitvoerig in op wat hij de ideologische vooringenomenheid van Hira en Bhagwanbali noemt en ik vind hem daar ook overtuigend: je kunt niet volhouden dat tienduizenden Brits-Indiërs misleid of gedwongen zijn tot migratie en als slaven behandeld. Hoe zwaar hun leven meestal ook was, hun status was in alle opzichten anders. Vreemd genoeg wijdt Choenni geen woord aan de diepgaande studies van Fokken en Gowricharn. Nu gaat het er mij niet om wie gelijk heeft, natuurlijk mag professor Choenni zijn mening verdedigen dat de Hindostaanse geschiedenis goeddeels een succesverhaal was. Maar als je zo’n belangrijk boek als dat van Gowricharn totaal negeert, dan zijn er drie mogelijkheden: 1) dat boek heeft geen enkele betekenis, 2) dat boek is zo degelijk, daar valt niet tegen op te tornen of 3) er is iets in de persoonlijke sfeer dat maakt dat Choenni het boek negeert . Kies maar. Ik zelf vind dat het negeren van die studies niet alleen weinig wetenschappelijk is, het is vooral ook weinig ruimhartig en nogal klein, het straalt uit: ik, Choenni, Imperator Hindostani, heb een geschiedenis van de Hindostanen geschreven en dus heb ik gelijk.

Professor Rommelpot

Maar voor een boek dat zich toch echt richt op een groot publiek vind ik het ernstiger dat professor Choenni zich ontpopt als professor Rommelpot, en dat niet alleen omdat hij zijn eigen boeken en artikelen bij elkaar husselt. Wat voorbeelden: op pagina 46 schrijft hij dat de Hindostanen in 1902 al bijna een kwart van de Surinaamse bevolking uitmaakte, een pagina verder is dat opeens “omstreeks 1920”. Op pagina 81 staat dat de sterfte op zeilschepen 2,6 % bedroeg, een pagina verderop is dat opeens 8,9 %. Op pagina 86 staat dat het schip Sheila I 452 immigranten vervoerde, en dat 48 van hen onderweg stierven; dat is 10,8 % rekent Choenni voor – nog maar eens rekenen, professor, want het is dus 9,4 %.

Volgens p. 581 had het schip Ganges 580 immigranten aan boord, in de tabel op p. 83 staat: 581. Op p. 90 staat  dat mevrouw Sarbar in 1914 met de Mutlah III haar zeereis maakte, maar dat schip voer in 1913. Volgens pagina 158 waren er in 1863 7000 Marrons, op pagina 167 zijn dat er opeens 2000 minder. Op pagina 197 staat een beroemde foto van een arm boerengezin, daar had vermeld moeten worden dat die komt uit het fotoboek Frimangron van Willem Diepraam. De agent-generaal die de Brits-Indiërs moest beschermen heet op één pagina Cateau van Rosevelt, en dan weer Van Roosevelt met dubbel o. Krantenredacteur J. Morpugo was geen Creool maar een Jood.

Zout was zeer ongezond voor de passagiers, staat er op pagina 76, maar op pagina 79 wordt uitgelegd hoeveel zout ze gebruikten bij hun eten. Hoe kan dat? Pas later wordt duidelijk dat Choenni zouttransportschepen bedoelt waarop passagiers meevoeren. Op p. 122 heet de EBG-zendeling onder de Hindostanen M. Legêne, maar dat moet zijn Peter Martin Legêne. Grote vraagtekens heb ik er bij dat Choenni een verhaal uit het literaire zendingsoeuvre van Legêne één op één als waarheid in zijn geschiedschrijving zet – er is weer geen bron in de bibliografie (maar goed, Benoît Verstaete verdedigt binnenkort zijn proefschrift over Legêne en die moet daar zijn licht maar over laten schijnen).

Ik begrijp ook niet hoe de weduwe van minister Rambaran Mishre die in 1964 overleed na zijn overlijden een borstbeeld kon laten maken dat al in 1923 is onthuld. Op pagina 289 schrijft Choenni dat als het om man-vrouwrelaties gaat de ijjat (de eer) in Nederland minder belangrijk werd; drie pagina’s verderop is de ijjat in Nederland ‘erg belangrijk’, op pagina 315 weer minder. Wat Choenni schrijft over de literatuur van de Hindostanen is alweer een even grote aanfluiting als in zijn driedelige hoofdwerk, terwijl die literatuur met Shrinivási, Bhai , Jit Narain, Chitra Gajadin, Anil Ramdas, Cándani, Ismene Krishnadath, Mala Kishoendajal, Raj Mohan, Rabin Baldewsingh, Rihana Jamaludin en anderen toch echt een grote vlucht heeft genomen. Dit is in recensies van zijn vroegere boeken aangekaart, maar Chan Choenni heeft teveel haast om zijn verzuim nu goed te maken. Ook voor een register was er geen tijd, want Chan – zoef de haas – Choenni werkt al aan zijn volgende boek: over de Creolen.

Schokkende feiten

Vanzelfsprekend staat er voor diegenen die weinig bekend zijn met de Hindostaanse geschiedenis ook veel behartenswaardigs in, en waarschijnlijk soms ook veel schokkends. Interessant is bijvoorbeeld Choenni’s vaststelling dat de meerderheid van de contactarbeiders tot de middelkasten en hogere kasten behoorden (een bewering die hij overigens zelf weer een pagina verder afzwakt door te schrijven dat de Brits-Indiërs zich vaak  van een onjuiste kaste-aanduiding bedienden om maar te kunnen emigreren, maar goed…). Vrouwen die ongesteld waren mochten de overtocht niet maken, staat er op p. 64 (maar waarom dan niet?, de overtocht duurde immers vaak 3 maanden?).

Schokkend is te lezen dat een van de mensen die in 1902 in opstand kwamen tegen de wantoestanden op plantage Mariënburg, later, toen hij een vrij man werd, mank liep omdat hij jarenlang vastgeketend was geweest. Op dezelfde plantage vielen in 1909 twee doden en twintig gewonden in gevechten tussen Hindostanen en Javanen in een conflict over de toegang tot een brug om water te halen. En veel dichter bij onze tijd: dat in 2008 de criminaliteit onder Hindostaanse jonge mannen in Nederland zes maal hoger was dan onder witte mannen is ook wel een schokkend feit.

Samengevat: een boek met veel bijzondere feiten. Als je als lezer het niet erg vindt dat allerlei feiten tot gekmakends toe worden herhaald en dat er vaak slordig mee wordt omgesprongen, als je graag een succesverhaal leest en als de Hindostaanse literaire auteurs je gestolen kunnen worden, trek je dan niets aan van bovenvermeld commentaar. Er is alle reden het boek aan te schaffen, je zult er alleen al om de fraaie vormgeving en de omstreeks 250 foto’s geen spijt van krijgen.

Eerder verschenen op Caraibisch Uitzicht, 28 augustus 2021

Besproken boek is te bestellen op www.hindorama.com