"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hebzucht

Zondag, 26 mei, 2019

Geschreven door: Jeroen Linssen
Artikel door: Elise de Waal

De macht van hebzucht

Hebzucht is niet alleen een zaak van een graaiende elite, maar doortrekt de gehele samenleving. Filosoof Jeroen Linssen is sceptisch over de remedie.

[Recensie] Volgens de Nijmeegse filosoof Jeroen Linssen gaan we op tweeslachtige wijze om met hebzucht. “Het wordt alom beschouwd als oorzaak van de economische crisis, maar het was ook het medicijn om de economie weer uit het slop te trekken.” De eerste bouwstenen voor dit neoliberale denken werden al gelegd in de achttiende eeuw, toen de Schotse filosoof en econoom Adam Smith grote invloed kreeg met zijn idee van de economie als een natuurlijk proces waar de overheid zich zo min mogelijk mee zou moeten bezighouden. Beïnvloed door econoom Albert Hirschman zag hij ondeugden als hebzucht ook als iets positiefs: uiteindelijk zou zij leiden tot welvaart voor iedereen.

Volgens Hirschman was economische samenwerking daarnaast een manier om vrede en politieke invloed tussen landen te realiseren. Het was een heel andere visie dan in de middeleeuwen, toen veel mensen vanuit hun christelijk geloof overtuigd waren dat liefde voor geld gaat, en daarbij de gerichtheid op het materiële en aardse, de weg naar eeuwig heil zou afsnijden. Zij zouden verbaasd hebben aangezien hoe enkele eeuwen later veel gelovigen juist zoveel mogelijk geld verdienden. Niet om dat zuurverdiende geld aan luxe te besteden maar als bewijs van je volledige toewijding aan je werk en dus aan God.

Het heilig geloof in de economie en de markt is in veel landen nog steeds erg groot. Op bevlogen wijze
beschrijft de auteur de gevolgen: ondernemende ziekenhuizen en scholen en ook burgers die via allerlei
trainingen in zichzelf investeren als waren zij een soort miniondernemingen. Want zonder persoonlijk succes bestaat er geen geluk.

Pf

De economie is een keurslijf geworden waaraan zowel burgers als de politiek moeilijk kunnen ontsnappen. En waar veel mensen een politieke rol zien in het bestrijden van hebzucht en de vermarkting van de samenleving, heeft Linssen daar minder vertrouwen in. Met veel aandacht voor verschillende denkwijzen beschrijft hij de ideeën van denkers als Slavoj Žižek en de broers Skydesky. Hun pleidooi voor een politiek die de economie weer bestuurt in plaats van andersom, ziet hij als naïef
en zelfs misschien onrealistisch. Waarom hij de genoemde voorstellen voor bijvoorbeeld een basisinkomen en minder grote inkomensverschillen naïef vindt, wordt echter niet helemaal duidelijk. Terecht wijst hij op de grote macht van financieel economische instellingen als de Europese Centrale Bank die veel invloed hebben op het beleid van regeringen. Zij geven financiële belangen, ook van particuliere instellingen zoals beleggingsmaatschappijen, vaak een hogere prioriteit dan het investeren
in bijvoorbeeld de publieke sector. Linssen lijkt echter te vergeten dat deze ‘vierde macht’ toch nog altijd bestaat uit mensen. Het zijn mensen met wie je in gesprek kunt gaan. En mensen die zelf kunnen beslissen of ze deze macht blijven volgen, of dat ze, eventueel door regels, zullen meewerken aan een regulering ervan.

Eerder verschenen in Volzin