"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het Ajax-Dilemma

Zondag, 29 januari, 2017

Geschreven door: Paul Woodruff
Artikel door: Jan Vorstenbosch

Tecmessa’s nachtelijke bezoek aan de legerleiders

Inleiding door Jan Vorstenbosch

In Het Ajax-Dilemma snijdt de Amerikaanse filosoof Paul Woodruff een aantal belangrijke ethische problemen aan. Hij doet dat aan de hand van klassieke Griekse teksten van Homerus en Sophocles. In het eerste deel van zijn boek maakt hij die problemen voelbaar door het verhaal van een antieke tragedie,  Ajax van de Griekse schrijver Sophocles, opnieuw te vertellen en er nieuwe elementen aan toe te voegen. Een ervan is het bezoek van Tecmessa, de vrouw van Ajax, aan de legerleiding. Ajax, haar man, heeft zojuist op een voor zijn gevoel vernederende manier de wedstrijd wie de meest waardevolle vechter in het leger is, verloren van de slimme en prater Odysseus. Inzet van de wedstrijd was het goddelijke harnas van de gesneuvelde Achilles, maar vooral de eer. Ajax legt er zich niet bij neer en zint op wraak. Tecmessa probeert in dit fragment te bemiddelen.

De kern van het Ajax-dilemma, hoe kun je heel verschillende kwaliteiten in je organisatie rechtvaardig belonen als er maar een de beste kan zijn, en wat is het verschil tussen krijgen en verdienen, komt terloops langs. Maar Woodruff verpakt dit dilemma in een prachtige beschrijving van de man-vrouw-verhouding waarin alle hoofdpersonen van het verhaal levensecht worden getekend, en tegelijk drager zijn van veel van onze eigen kwaliteiten en tekortkomingen.


Schrijven Magazine

Voorpublicatie

Ik was verschrikkelijk bang toen mijn man thuiskwam. Hij zat daar maar buiten zijn tent, te staren naar de rij schepen die eindigde bij Agamemnons verblijf. Hij wilde niet eten of drinken. Ik had de roddels gehoord. Denk niet dat we geen idee hebben van wat de mannen aan het doen zijn. Wij vrouwen zijn erbij in iedere tent, en we praten met elkaar. Hij had de grote koning bedreigd en het hele leger had het gehoord. Ik wist dat het hem menens was. Ajax heeft nog nooit in zijn hele leven iets gezegd dat hij niet meende. Ik wist dat dit zou eindigen met tranen, van mij en van mijn kind en alle anderen, tenzij de koning medelijden had met ons.

Toen het donker was, ben ik naar buiten geglipt. Ik droeg een donker kleed en sloop langs de waterlijn naar de tent van de koning. De tent was veel groter dan de andere, omdat de legerleiders onder elkaar daarbinnen vergaderingen hielden. Tussen de tent en de rand van het schip hadden ze een zeil gehangen om de ingang schaduw te geven en een plek te maken waar mensen konden wachten voor een onderhoud met de koning. Ik hoorde stemmen binnen. Agamemnons stem was stellig, die van Odysseus kalm, Menelaüs’ stem klonk kwaad. Nestors oude, gebroken stem had een hogere toon: ‘We praten in kringetjes’, zei hij, ‘als mensen die verdwaald zijn in de bossen op een donkere avond zonder sterren waar ze zich op kunnen richten. Waarom luisteren jullie nu niet naar een oude man?’

Ik was vastbesloten om naar binnen te gaan en ze te dwingen om naar me te luisteren. Van vrouwen wordt verwacht dat je ze alleen ziet en nooit hoort, behalve op begrafenissen als ze hardop mogen treuren. Maar ik had geen man die voor me kon spreken. Ajax was gek geworden. Mijn zoon is pas zes jaar oud. Mijn schoonbroer was aan het jagen in de heuvels. Ik was de enige die mijn man en mijn gezin kon redden. Ik zou er alles voor doen. Ik had goud meegenomen om de wachters om te kopen, maar dat werkte niet. Dus ik begon te schreeuwen en te krijsen: ‘Ik wil de koning spreken.’

Odysseus kwam naar buiten. Ik zei hem dat ik door zou gaan met krijsen tot ik te horen zou krijgen dat ik de koning kon spreken. Hij zei: ‘Jij en je man, jullie zijn me wel een stel.’ Maar hij zei het vriendelijk. ‘Je zou ons kunnen helpen uit de de problemen te komen. Ik ga zien wat ik kan doen.’ Hij kwam even later terug. ‘Je kunt binnenkomen’, zei hij, ‘maar onder bepaalde voorwaarden. Je mag niet spreken tot de koning je dat vraagt. Je moet hem aanspreken met “Heer van de Mannen”. Als hij het gesprek als beëindigd beschouwt, moet je in stilte vertrekken. Hij heeft een hekel aan krijsende vrouwen. Beloof je dat?’ Ik beloofde het. ‘Je hebt vrienden daarbinnen’, zei hij nog. En aan zijn stem hoorde ik dat Odysseus een man was die van vrouwen hield, iemand die naar een vrouw zou luisteren.

Binnen zaten de vier mannen rond een kleine tafel, Agamemnon, zijn broer Menelaüs, de oude raadsman Nestor en Odysseus. Ik had Odysseus nog nooit van zo dichtbij gezien. Ik had verwacht dat hij klein van stuk zou zijn, iemand die met slimheid zijn gebrek aan spieren compenseerde. Maar in het zwakke licht van de kaarsen zag ik een atleet van begin veertig die er geharder uitzag dan de koningen. Agamemnon werd de Heer van de Mannen genoemd, maar hij was niet mijn heer, en ook niet die van andere vrouwen, als ik afga op wat ik hoorde over zijn vrouw. Zijn gezicht was rood, zijn lijf corpulent en hij begon al te kalen. Menelaüs zag er zo’n beetje hetzelfde uit, maar dan een paar jaar jonger. We wisten allemaal dat geen vrouw bij hem wilde blijven. Nestor had wit haar en een witte baard, zorgvuldig geknipt.

Agamemnon keek naar mijn borsten, die nogal vol zijn, en streek over zijn kin. ‘Je ziet eruit als iemand waar we wat aan kunnen hebben. Men zegt dat overredingskracht de dochter is van Aphrodite. Anders gezegd: seks is de moeder van de overredingskracht. Dat is iets wat zeker is. We vroegen ons net af wie Ajax zou kunnen overhalen om ons oordeel te accepteren. En niemand schoot ons te binnen. Onze beste sprekers sturen, dat zou verspilde moeite zijn. Hij heeft geen respect voor verstandige taal. Maar jou zou het kunnen lukken. Ze zeggen dat een kleine zweep een grote os in beweging kan krijgen, maar jouw borsten zouden dat nog beter kunnen.’

Nestor onderbrak hem: ‘Het is niet nodig om haar te beledigen.’

Hij had gelijk. Ik werd beledigd. Ik was een prinses geweest in mijn land voordat de Grieken het te gronde richtten en mij meenamen, langs de lijken van mijn broers en mijn vader. We lieten een hoog oprijzende rookpluim achter ons, afkomstig van wat eens mijn stad was geweest. Wij Phrygiërs waren altijd al beter geschoold dan de Grieken en ik was de meest talentvolle vrouw van mijn leeftijd. Ik kon de grote gedichten zingen, ik kon de lier bespelen, ik kon dansen als de beste als we in de lente de godin eerden. Ik deed mijn mond open en wilde gaan spreken. Odysseus kneep me in mijn arm en ik stopte.

‘Nee, nee’, zei Agamemnon. ‘Ze weet heus wel wat een compliment is, als ze er een hoort.’ Hij wendde zich weer tot mij: ‘Zoals ik al zei, ik wil al jouw charme gebruiken om de woede in Ajax’ gemoed tot bedaren te brengen. We zijn bang dat hij iets stoms gaat doen. Als je hem daarvan af kunt houden tot zijn woedeaanval is gaan liggen, dan zal alles misschien toch in orde komen. Wil je dat voor ons doen? Je mag nu spreken.’

‘Heer van de Mannen, Agamemnon, het is wijs van u om de woede van Ajax serieus te nemen. Ik ben verschrikkelijk bang. Als we niet oppassen, dan wordt hij gek. Voor u ben ik niet bang; u wordt goed bewaakt door uw wachters en door uw eigen kracht.’ (‘Vlei hen’, zei ik bij mezelf. ‘Laat ze zich sterk en wijs voelen.’) ‘Waar ik bang voor ben, is dat hij gek zal worden en u publiekelijk zal aanvallen. Dan zult u gedwongen zijn om u tegen hem te keren en we zullen allemaal slechter af zijn. U zult uw sterkste en dapperste krijger verliezen. Ik weet dat hij niet uw beste soldaat is: ik heb alle mannen en vrouwen ernaar gevraagd en iedereen is het erover eens dat Odysseus degene is die de prijs verdient. Maar u hebt Ajax absoluut nodig. Waar zijn hersens goed voor, als je niet de spieren hebt om de plannen uit te voeren?’

De oude man, Nestor, begon te spreken met schrille stem. ‘U begrijpt de situatie heel goed. Ik denk dat we op u kunnen rekenen.’

‘Maar dat kunt u juist niet’, zei ik. ‘Hij zit voor zijn tent en blijft maar deze kant uit zitten kijken. Hij wil niet bewegen, hij wil niet praten. Ik heb van alles geprobeerd. Ik bad tot Aphrodite, de godin van de seks, maar zij hoorde mij niet. Ajax liet niet toe dat ik zijn lichaam aanraakte. Ik bracht mijn zoon naar hem toe. Hij duwde het jongetje aan de kant. De jongen huilde. Het maakte niets uit. Ik kan niets meer doen. Maar er is wel iets wat jullie kunnen doen. En daarom ben ik hier.’

‘Ga door’, zei Odysseus.

‘Geef hem het harnas van Achilles. Ik weet dat het hem niet toekomt, maar dat is de enige manier om hem te redden. En u moet hem redden om het leger te redden.’

‘Daar hebben we over nagedacht. Dat ga ik niet doen’, zei Agamemnon. ‘Ik ben de koning. Jij bent geen Griekse, dus je zult niet weten wat dat betekent. Het betekent dat ik zowel koning als rechter ben. Het betekent dat ik de rechtvaardigheid moet dienen. Ik zal nooit iemand, wie dan ook, iets geven als ik weet dat hij het niet verdient.’

Odysseus onderbrak hem: ‘Maar je bent ook legeraanvoerder. Je moet doen wat je missie vraagt, en dat is het leger bij elkaar houden tot we Troje hebben veroverd. Tecmessa, vertel ons alsjeblieft waarom jij denkt dat we hem het harnas moeten geven. Ik zie dat je meer wilt zeggen.’

‘Het is de enige manier om het leven van Ajax te redden. Je moet hem doden of hem het harnas geven. De keuze is simpel. Omwille van het leger.’

Agamemnon ontplofte. ‘Omwille van het leger? Ze zullen me nooit meer vertrouwen als ik niet doe wat juist is. Je praat als een vrouw.’

Toen, na een korte stilte, sprak Odysseus: ‘Ben ik een vrouw? Ik zou hetzelfde zeggen als zij. Stuur hem het harnas. Ze praat als een mens en ik ook. Jij en ik of wie dan ook kan in blinde woede ontsteken, zoals de woede die Ajax zo hulpeloos heeft gemaakt. Ja, ik heb zelf gezien hoe de god van de blinde woede op jouw kop danste en hoe je Achilles in een toestand van koppigheid joeg die ons bijna de oorlog kostte. En ja, je kunt mij ook zo woedend zien als ik terugga naar Ithaca en erachter kom dat een of andere thuisblijver achter mijn vrouw heeft aangezeten. Reken maar dat ik buiten mijzelf zou zijn. Misschien is Nestor te oud voor zulke emoties, maar de rest van ons zeker niet. Bedenk wat het is om een mens te zijn. Toon mededogen. Ik begin al medelijden voor Ajax te voelen. Hij heeft alles gegeven voor het leger en hij mist het inzicht om te begrijpen waarom dat niet genoeg is om hem de prijs te laten winnen. Kijk naar dat harnas! Het is veel te klein voor hem. Ik weet dat het te groot is voor mij. Binnen een week of twee zal dat niemand nog iets kunnen schelen. Het is niet meer dan een trofee. De enige betekenis ervan is de eer. En ik heb geen eer nodig. In hemelsnaam, Agamemnon, geef hem het harnas en laten we een eind maken aan deze nachtmerrie.’

‘Deze nachtmerrie is het werk van Ajax.’ Agamemnon was echt kwaad. ‘Hij is het die tegen rechtvaardigheid vecht. Als hij door het lint gaat, dan is dat zijn fout. Niet de mijne of van iemand anders. En er is niemand anders dan hij die onder zijn fout moet lijden. Dat is rechtvaardigheid. Zolang ik koning ben, zal het recht zijn loop hebben.’

Ik had al die tijd al geweten dat we tegen Agamemnon niet over mededogen moesten beginnen. Hij heeft evenmin een zintuig voor medelijden of zelfkennis als de goden op de Olympus. Maar ik had geen ander argument en ik voelde dat ik Odysseus moest steunen. Dus ik knielde en pakte zijn knie zoals een smekeling dat doet. ‘Agamemnon, denk aan Ajax, van wie jij hield als van een vriend. Denk aan zijn zoontje. Denk aan mij. Als Ajax sterft, dan zijn zijn zoontje en ik verloren. Niemand zal ons dan nog beschermen. Alstublieft!’ Ik had het met argumenten geprobeerd en dat had niet gewerkt. Het was nu tijd voor tranen. Ik barstte uit in luide snikken en klampte me vast aan zijn knieën, terwijl hij probeerde me van zich weg te duwen.

Ik had niet de illusie dat dit Agamemnon zou raken, maar het zou de anderen kunnen ontroeren, en ze hadden wel enige invloed. Ik zei de dingen die ik had gehoord van de dichters, en probeerde al mijn gevoel erin te leggen: ‘Jij bent een grote koning. Je weet dat je geen god bent. Laat het recht aan de goden, laat het over aan Zeus. Zeus zal recht doen, hij zal altijd recht doen, dat heeft hij altijd gedaan. We zijn maar mensen. We sterven allemaal zoals het gras in de zomer, we vallen als bladeren in de winter. Mededogen is een teken van zwakte. Ja, dat begrijp ik. Maar we zijn zwak. Zelfs koningen zijn zwak. Alstublieft, ik smeek u voor uw eigen bestwil, voor de menselijkheid die u deelt met Ajax, voor de menselijkheid die u deelt met mij…’ Best aardige teksten, dacht ik.

Agamemnon richtte zich tot Odysseus, terwijl hij mij onderbrak. ‘We hebben naar haar geluisterd, zoals je vroeg. Het is duidelijk dat ze ons niet wil helpen. Het wordt tijd dat jij haar veilig terugbrengt naar Ajax.’ En dan tegen mij: ‘We zullen voor zonsopgang een besluit nemen over wat we gaan doen.’


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.