"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het gehucht

Woensdag, 3 maart, 2010

Geschreven door: August Defresne
Artikel door: Johan Bordewijk

God of toeval

Een geïsoleerd gehucht, een bevolking die zich van God nog gebod wat aantrekt, een kermis met een boeienkoning, een uit de hand lopende vechtpartij, een fikse brand en een opbloeiende liefde. Van deze bestanddelen maakt August Defresne in zijn novelle Het gehucht een levendig spektakel, eindigend in een ramp – het gehucht brandt geheel af. Toch zijn de fictionele feiten van het verhaal ondergeschikt aan de werkelijke vraag: niet wie er schuld heeft, maar wat de diepere betekenis is. De pastoor ziet er duidelijke de hand van God in – ‘Mij is de wrake’ – terwijl het voor de onderwijzer een uitgemaakte zaak is, dat het puur toeval was.

De novelleprijsvraag voor het boekenweekgeschenk van 1957 leverde zo veel goede inzendingen op dat de jury besloot ook al de novelle voor het jaar daarop te kiezen. Zo is het boekenweekgeschenk van 1958 tot stand te komen. Defresne geniet tegenwoordig geen grote bekendheid meer, ik had de naam in ieder geval nog nooit gehoord, maar in de jaren voor en na de Tweede Wereldoorlog was hij vooral bekend als toneelschrijver en regisseur. Samen met Albert van Dalsum was hij een van de bepalende personen voor het toneel in de periode 1930 – 1960. Jaarlijks wordt de naar hem genoemde prijs uitgeloofd voor de beste dramaregie.

Terug naar de novelle. In het gehucht, waarvan naam en ligging onbekend blijven, is het kermis, altijd een vruchtbare bodem voor een stevige matpartij. De openingszin luidt:

‘Na die rampzalige en raadselachtige kermisavond waren de meningen over wat er nu werkelijk in het gehucht gebeurd was, sterk verdeeld.’

Kookboeken Nieuws

Met deze onheilspellende mededeling is de toon van het boek gezet, terwijl de gebeurtenissen zich ontrollen blijft deze vraag de lezer bezig houden. Een van de attracties is een boeienkoning. In een grimmige sfeer – de toeschouwers betalen te weinig, ze bespotten hem, hij scheldt terug – vertoont hij, met zijn dochter als assistente, zijn kunsten. Hoe strak hij ook geketend wordt, steeds weet hij moeiteloos te ontsnappen.

Tot er ineens uit het niets een student opduikt die hem dusdanig vastmaakt dat bij iedere poging los te komen hij vaster komt te zitten en de kettingen zijn keel dichtsnoeren. De stugge boerenbevolking, niet te beroerd te lachen om andermans ellende, geniet. Als de sleutel van de ketting in een put verdwijnt loopt de zaak uit de hand. De boeienkoning lijkt te stikken, de toeschouwers bekogelen hem met alles wat ze vinden kunnen. De student schrikt van wat hij heeft aangericht en gaat met de angstige dochter op zoek naar de smid. In een laatste krachtsinspanning weet de boeienkoning zich toch te bevrijden, maar de geest is al uit de fles. Het eindigt ermee dat de kermis en het hele gehucht in vlammen opgaan. Toch is niet alles verloren, want in dit pandemonium groeit de liefde tussen de student en de dochter.

‘Zij stonden tegenover elkaar. Zij keken elkaar glimlachend diep in de ogen. Zij voelden geen behoefte elkaar te zoenen. Er was iets veel belangijkers gebeurd dan het ontstaan van een liefde. Zij waren een flits van de oneindige tijd één mens geweest.’

Toch is het niet alleen deze liefdesgeschiedenis die het boek interessant maakt. De kracht van het verhaal zit in de twijfel die de schrijver in het begin zaait, maar vooral ook in de levendige enscenering. Defresne schetst Jeroen Boschachtige taferelen.

‘Er waren vrouwen met lange, tanige halzen met adamsappels en bijna geen borsten. Zij waren mager en lang en hadden grote platvoeten. Haar haar was sluit en schraal. Anderen kenmerkten zich door brede en sterke jukbeenderen en diepe oogkassen. Kleine stekende oogjes loerden uit die kassen. De monden van vele vrouwen, met afgebrokkelde tanden, stonden altijd open, alsof ze niet dicht konden. De meesten liepen met gebogen ruggen…’

Misschien het enige punt van kritiek is dat het einde te open is. Naarmate het verhaal vordert krijgt de schrijver haast en gaat zijn blik voor detail verloren. Ineens zijn er vlammen en is alles verbrand. Ook de vraag of het God of toeval was krijgt uiteindelijk te weinig aandacht. De twijfel blijft bestaan en dat is wat onbevredigend.

Dat laat onverlet dat dit een aantrekkelijke novelle is met een interessant gegeven en een goed tempo. Ruim vijftig jaar na verschijnen heeft het verhaal niets aan frisheid ingeboet, de tekst leest prettig en vlot. Her en der is alleen aan de gebruikte woorden te merken dat die niet van deze eeuw is. En ook zonder een duidelijk antwoord op de vraag of God of toeval bepalend zijn geweest, is Het gehucht zeer lezenswaardig.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.