"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het geluk van Limburg

Dinsdag, 4 september, 2018

Geschreven door: Marcia Luyten
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Mijnen en katholicisme konden niet zonder elkaar

[Recensie] Als kleuter liep ik elke dag langs de Sint Petrus’ Bandenkerk – in de volksmond de Grote Kerk genoemd – in Venray (Noord-Limburg), op weg naar de kleuterschool, samen met mijn grote zus. We schrijven halverwege de jaren zestig, het waren de nadagen van het Rijke Roomse Leven. We passeerden dan bij de start van het Kerkpad een levensgroot zwart beeld van een streng kijkende pastoor. Later op de lagere school, als misdienaar kwam ik er zeker drie keer in de week langs op weg naar de ochtendmis. Ik weet niet meer of ik bang van het beeld was, overal stonden er in mijn geboortestadje kapelletjes, kruisen en Jezus- en Mariabeelden. Journalist Marcia Luyten beschrijft in haar boek Het geluk van Limburg deze beelden “als billboards neergezet, toonbeelden van het katholieke machtsvertoon”. Het robuuste beeld daar bij het Kerkpad paste in dat verhaal. Pas als student werd me duidelijk dat het een beeld was van de in Venray geboren priester Henri Poels (1868 – 1948).

Poels speelt een grote rol in het boek dat Luyten over de geschiedenis van de Zuid-Limburgse mijnstreek schreef. Poels was de zoon van een rijke schapenfokker, werd op zijn 23ste tot priester gewijd en werd al snel een man met een missie. Hij trok zich het lot aan van de arme arbeiders in de mijnstreek en kreeg er de handen op elkaar om een katholieke vakbond op te richten die hij met groot gezag bestierde tot ver in het interbellum. Poels zag met enkele andere visionaire katholieken in dat als de katholieken in het zuiden de arbeiders niet zouden verenigen ze werden overgeleverd aan het socialisme, of nog erger, het communisme. En dat moest kost wat kost voorkomen worden. En dat lukte de boomlange priester met gemak. Hij werd zowel door de arbeiders als door de mijndirecteuren en door het katholieke en het wereldse gezag op handen gedragen. Poels bemoeide zich ook met de huisvesting van de arbeiders, met het onderwijs, met de uitgaansmogelijkheden, eigenlijk met alles.

Marcia Luyten beschrijft in haar boek de geschiedenis van de mijnstreek, vanaf het ontstaan van de mijnen aan het begin van de 20ste eeuw tot en met de sluiting van de laatste mijn, zestig jaar later. Het is een intrigerende geschiedenis waar lang niet alles kommer en kwel was. In het begin waren de arbeidsomstandigheden uitermate beroerd, maar mede door toedoen van Poels werd het gaandeweg beter en werden de mijnwerkers een tijdlang de best betaalde arbeiders van Nederland. Het katholicisme had een grote rol bij het vormen van de mijnstreek. Vanaf halverwege de 19de eeuw waren de katholieken in opmars. Sinds de reformatie hadden ze in Nederland weinig te vertellen, maar door de liberalisering in de politiek, de gelijkschakeling van het onderwijs, en niet op de laatste plaats door de snelle groei van het aantal katholieken (door de betere hygiëne) werden de katholieken vanaf 1900 een machtsfactor van belang. Luyten: “In 1920 was de katholieke infrastructuur gereed. Een web van kloosters, kerken, scholen, ziekenhuizen, vakbonden en verenigingen omspanden Limburg en Brabant, tot aan Nijmegen, en vertakte zich noordwaarts. Even later werd ook het huiselijk domein met de katholieke geest bevrucht met katholieke vrouwenblaadjes, modetijdschriften, huisvrouwenverenigingen, radio en tv.” In de mijnstreek werkten de mijndirecteuren intensief samen met de katholieke clerus. Alles werd voor de arbeiders bepaald, niet alleen hoe ze werkten, maar ook hoe ze leefden. De gezagsdragers waren er bang voor dat er de streek zou verloederen door een te machtig arbeidsproletariaat. Er werden wijken aangelegd voor de arbeiders, de vrouwen van de mijnwerkers kregen cursussen hoe ze moesten koken en het huis onderhouden, elk huis had een tuintje groot genoeg om er een varken te houden en wat te moes-tuinieren. Zondags naar de kerk en o wee als je niet kwam, dan konden zomaar privileges worden ingetrokken, tot aan ontslag toe. De pastoors kwamen regelmatig langs om te kijken of er niet weer een baby op komst was, want de behoefte aan arbeidskrachten was groot en het roomse rijk moest groeien en bloeien.

Het geluk van Limburg is meer dan alleen een geschiedenis van de mijnen. Luyten heeft een schitterende manier gevonden om haar verhaal te vertellen. Tegelijk met de geschiedenis van de mijnen vertelt ze ook het verhaal van muzikant en cabaretier Jack Vinders, geboren in 1949, midden in de mijnstreek. Vinders is een kind van een vader die werkte bij de mijnen, en zijn moeder zou je godsdienstfanaticus kunnen noemen. We lezen over hoe zijn ouders elkaar leerden kennen en hoe zijn opa’s al bij de mijnen werkten, over hoe arm de familie in het begin van de 20ste eeuw was en het gaandeweg beter kreeg. Hoe zijn ouders en grootouders gehoorzaam waren aan het katholicisme en worstelden als de pastoors langskwamen om een volgend kind te bestellen. Hoe zijn ouders zijn vrije seksuele moraal resoluut afwezen maar toch trots waren toen hij artiest werd. Luyten heeft vele dagen met Vinders doorgebracht om het leven van zijn familie te kunnen optekenen. En hiermee heeft ze alle ‘droge’ kennis uit geschiedenisboeken en archieven die ze bestudeerde tot leven kunnen brengen met het persoonlijke verhaal van een familie uit het hart van de mijnstreek. En dat maakt dat dit boek leest als een trein en het aanvoelt alsof je er zelf bij was, daar in het Zuiden van Limburg.

Dans Magazine

Vijftig jaar geleden sloten de laatste mijnen, een beslissing van Joop den Uyl, toen minister van Economische Zaken. Er zou vervangend werk komen, dat lukte voor een deel, maar het was niet genoeg om alle duizenden mensen die in en rond de mijnen werkten een nieuwe toekomst te geven. Met de meeste oud mijnwerkers liep het niet goed af. Ze konden niet aarden in banen boven de grond. Velen werden ziek, raakten afgekeurd. Werkloosheid trof de streek en het verloederde. Heerlen was ooit een veel rijkere stad dan Maastricht, maar vanaf de jaren zeventig ging het er bergafwaarts. Heerlen is nu vooral bekend vanwege de florerende drugshandel.

Het katholicisme speelt net als in de rest van Nederland geen rol meer in Limburg. De bemoeizucht van de kerk wordt ook daar niet meer geaccepteerd. Kerken worden er net zo snel gesloten als buiten de provincie. Steeds minder mensen stemmen nog CDA. De ijverige pastoor Henri Poels waarschuwde in de jaren dertig voor het opkomende goddeloze fascisme, hij moest niets hebben van Hitler en zijn trawanten. Hij had er net zo’n hekel aan als aan het goddeloze socialisme. Tachtig jaar later werd de PVV in Limburg bij de Statenverkiezing in 2011 de grootste partij. Het enthousiasme voor de partij van Wilders is weer wat afgezakt schrijft Luyten aan het slot van haar boek. Maar toch zou je de voormalige oostelijke mijnstreek wel weer iemand van het statuur van Poels gunnen, iets minder katholiek dan, dat spreek voor zich, maar wel met een visie om de regio opnieuw te ontwikkelen en vooral te behoeden voor bedenkelijke ideologieën.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Met dank aan Roos Verheggen die me keer op keer vertelde dit boek te lezen!


Laat hier je reactie achter:

2 reacties op “Het geluk van Limburg

  1. Zelden heb ik zulke baarlijke nonsens gelezen als in deze recensie. Dat is niet de schuld van de recensent maar van Marcia Luyten die lak schijnt te hebben aan historische feiten en veel te veel uit een heel dikke duim zuigt. Poels (die nooit pastoor is geweest zoals de recensent ten onrechte schrijft) ageerde weliswaar in het openbaar tegen het socialisme maar bekende tegenover zijn beste vrienden in vertrouwen dat hij de socialistische idealen als christelijke idealen beschouwde. Poels werd niet op handen gedragen door de mijnwerkers. Hij had met name in de jaren dertig geen antwoord op de armoede waarin de mijnwerkers als gevolg van het inleggen van “feierschichten” tijdens de depressie verkeerden. En hij gaf zelfs in het openbaar toe dat hij moeilijk tegen de mijndirecties kon ageren, hij was immers voor vrijwel alle initiatieven die hij nam afhankelijk van hun (veelal financiele) steun. De RK vakbond had vrijwel geen enkele invloed schreef een van de leden van het hoofdbestuur later aan de bisschop. Ze waren al blij dat ze aan tafel mochten zitten bij de directies. De mijndirecties zagen in de vakbond slechts een instrument om loonsverlagingen en hun eigen optreden te legitimeren. Als de Duitse “Verwalter” tijdens de oorlog de lonen wil verlagen, krijgt hij als reactie van een van de directeuren van de particuliere mijnen te horen dat dat zonder vakbond niet kan. Eigen schuld dikke bult. De Duitsers hadden de rk bond gewoon moeten erkennen, en niet moeten dwingen op te gaan in een eenheidsbond, dan was het wel gelukt. De rk bond, met Poels voorop, had er immers ook in de jaren dertig voor gezorgd dat loonsverlagingen mogelijk waren. Poels heeft geen enkele invloed gehad op verbetering van de arbeidsomstandigheden in de mijnen. Dat zouden de directies ook nooit hebben toegestaan. Waar had hij trouwens de macht vandaan moeten halen om internationale mijnbouwconcerns voor te schrijven dat de arbeidsomstandigheden moesten worden verbeterd ? De particuliere mijndirecties kregen hun instructies uit Parijs, Brussel of Rotterdam en daar stond het financiële gewin voorop.
    De mijnwerkers zijn overigens nooit de best betaalde arbeiders in Nederland geweest, dat waren de diamantbewerkers. En het sluiten van de mijnen was uiteraard geen beslissing van Joop den Uyl persoonlijk maar van de directie van de Staatsmijnen die al veel langer niet meer bereid was de verlieslijdende kolenproductie te financieren met de winsten uit de chemische activiteiten van het concern en voor de uitbreiding van die activiteiten kapitaal nodig had.
    De uitsmijter dat de mijnstreek een man als Poels nodig heeft vloeit mede voort uit deze historisch niet verantwoorde publicatie en is tekenend voor het gebrek aan historische kennis en het gemak waarmee auteurs als Luyten succes boeken bij niet-kritische en onvoldoende geinformeerde lezers.

  2. De pastoor wordt enigszins geroemd. Toch moet mij van het hart dat ik ook andere verhalen heb gehoord over Katholieke mijnwerkers die voor een andere vakbond kozen (NVV) en meteen voor jaren in de nachtdienst werden gezet. Op die manier hoopte men dat zo’n persoon gebroken werd. Het heeft mijn lieve opa waarschijnlijk gesloopt op den duur, hoewel hij stand heef gehouden tot het bittere einde.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: