"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het houten bestek

Vrijdag, 15 juni, 2018

Geschreven door: Tessa IJzermans
Artikel door: Karin de Leeuw

Ode aan de veerkracht van een mens

[Recensie] In de loop der jaren is er veel over geschreven: het leed dat gezinnen doormaken wanneer een of beide ouders lijden aan de gevolgen van extreem gruwelijke herinneringen. Op dit moment wordt het onder de aandacht gebracht in verband met vluchtelingen. Rond de eerste dagen van mei ligt de focus op mensen die concentratiekampen overleefden. Tessa IJzermans dacht dan aan het verhaal van haar vader: gearresteerd als verzetsstrijder, tewerkgesteld in Duitsland onder de meest mensonterende omstandigheden en bij terugkeer in Nederland verdacht van heulen met de vijand, omdat hij voor de Duitsers gewerkt had. Ze schreef er een roman over gebaseerd op autobiografische gegeven.

Op een ochtend sluipen twee kleine kinderen naar de woonkamer om de snoepkist te plunderen. Ondernemende deugnieten zijn het, broer en zus van misschien vijf en zeven jaar. Maar achter in de snoepkist vinden ze iets wat ze nooit eerder hebben gezien: een doosje met een houten bestek.

Tot zo ver niets bijzonders. Er zal wel meer in het huis geweest zijn dat deze kleine belhamels nog nooit hebben gezien. Ze groeien op in een gewoon gezin: vader, moeder en een groeiende kinderschaar, uiteindelijk vijf in getal. Moeder is een competent huisvrouw en vader een sociale, joviale man die het brood voor de familie verdient met eerlijk werk waar hij van houdt.

Maar de reactie van de ouders op de vondst van het bestek is vreemd. Ze zijn van streek. En als moeder met de twee kinderen naar de kerk loopt, later die ochtend, zegt ze dat het bestek van papa is, uit de oorlog, en dat er verder niet meer over gesproken mag worden. Papa wil het niet, en mama trouwens ook niet.

Archeologie Magazine

Als jonge studente aan de kunstacademie St. Joost in Breda, in het najaar van 1968 verlaat het meisje het ouderlijk huis om op kamers te gaan wonen. Ze bouwt een eigen leven op in roerige jaren. Het is hard werken om de beginselen van het tekenen en ander beeldende vormen onder de knie te krijgen. En het is 1968, de hele kunstacademie is in beweging.

Sommige dingen zijn duidelijk geschreven vanuit het perspectief vijftig jaar later. De grensoverschrijdende gedragingen van docenten bijvoorbeeld worden nu aan de kaak gesteld. Ik vraag me af of er in 1968 zo’n probleem van werd gemaakt. Hoe dan ook, een gekkenhuis was het er. Sommige scenes zijn om van te smullen. De participerende observaties van twee studenten bij telefooncellen die ze wat veranderd hebben bijvoorbeeld. Om te kijken hoe mensen op ontregeling reageerden, vervingen ze in een telefooncel de haak door een douchekop en plaatsten een shampoofles op het dak, hingen in een andere een kapstok met wat ondergoed en spoten met een tuinslang het hokje nat als had er net iemand gedoucht. Ach, heerlijke dagen van Kabouters en ludieke acties. Tijdens het lezen zat ik hardop te lachen.

Maar als de studente, Mathilde, in het weekend thuis komt ziet de wereld er anders uit. Met kerstmis verandert haar vader van de ene op de andere dag in een man die zwijgt en zijn familie van zich afstoot. Maanden gaat het door. Zijn vrouw probeert hem terug te krijgen naar zijn oude ‘ik’. Ze heeft de man die ze kent nodig. Er moet brood op de plank, hun huwelijk is in evenwicht als ze beiden hun vaste rol spelen. Mathilde ziet de uitwerking van de situatie op de jonge kinderen in het huis en beseft dat het, indien ook maar enigszins mogelijk, gewenst is dat de zaak niet klapt en het gezin herstelt wordt. Maar wat beweegt haar vader om zo te reageren?

Dat is het moment waarop ze het kistje met oorlogspapieren van haar vader openbreekt en zijn dagboek gaat lezen. Stiekem.

Moeder dringt er ondertussen op aan dat vader zich zal laten afkeuren en een uitkering aan vraagt vanwege zijn oorlogsverleden. Daartoe moet hij een aantal visites aan een psychiater afleggen. Hij stemt toe. Het boek geeft weer (in fictieve vorm) wat er in het dagboek staat en wat er gezegd wordt bij de psychiater. De afwisseling met het leven aan de kunstacademie is een vondst, juist ook om duidelijk te maken wat een dergelijke gezinsachtergrond doet met kinderen. Mathilde sjouwt iets mee, maar van haar vader heeft ze ook iets geleerd; iets dat misschien belangrijker is dan de last van zijn ongelooflijke vernedering en pijn. Hij heeft haar geleerd te vechten voor het leven, het niet zo maar doelloos voorbij te laten gaan én om te vertrouwen op jezelf.

Tessa IJzermans schreef dit boek nadat haar vader overleden was en het dossier van de Stichting ‘40-’45 aan de familie ter beschikking werd gesteld. In het dossier vond ze vier blaadjes handgeschreven verslag van haar vader, over zijn wederwaardigheden in de oorlog. Ze documenteerde zich verder en sprak met een overlevende. Nu heeft ze dit boek uitgebracht om recht te doen aan de mensen die moesten werken voor de Arbeitseinsatz. Ze komt vooral op voor degenen die onvrijwillig gingen en later toch met wantrouwen werden bejegend. Hadden ze niet kunnen onderduiken, werd hen steeds voor de voeten geworpen. Maar ook voor hen die uit eigener beweging gingen -vaak na jaren werkeloosheid, vaak naïef- breekt ze een lans.

Zoals zoveel boeken hiervoor leert ook dit boek je iets over hoe gruwelijk wreed mensen kunnen zijn. Soms kon ik het nauwelijks lezen. Aan de andere kant, zoals ik al zei: ik heb ook gelachen. Soms zijn de gesprekken met de psychiater wel erg mooi, een beetje te veel als uit een boekje. Het zij zo. Het lezen van de gesprekken opende me wel de ogen voor aspecten van de verwerking van zulke trauma’s die ik, als buitenstaander, niet kende.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles