"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het huis vol

Woensdag, 2 januari, 2019

Geschreven door: Anita Terpstra
Artikel door: Marijke Laurense

Ze waren met te veel

Moderne ouders druk? Kijk dan eens naar de grote gezinnen van vroeger

[Recensie] Werk, twee kinderen, het huishouden en ook nog een sociaal leven willen onderhouden. Hoe houd je in hemelsnaam al die ballen in de lucht? Maar als thrillerschrijfster en journaliste Anita Terpstra (1974) dreigt te bezwijken aan zelfmedelijden, dan denkt ze aan haar grootouders die vlak na de Tweede Wereldoorlog heel wat meer kinderen hadden (op) te voeden. Zo had Anita’s moeder Geertje maar liefst dertien broers en zussen: oma Antje kreeg tussen 1945 en 1960 bijna elk jaar wel een kind, onder wie een geestelijke gehandicapt meisje en, ook tot haar eigen verrassing, op het laatst zelfs een tweeling.

Ook Anita’s vader Sake kwam uit een groot gezin, van ‘maar’ zeven kinderen – het waren er vast meer geworden als oma Aaltje in 1958 niet opeens aan een hersentumor was overleden. Opa Dorus wist het spul (de jongste was twee) toch maar mooi in zijn eentje groot te krijgen. En dat in een tijd dat er nog geen wasmachines, koelkasten en stofzuigers waren en een Friese landarbeider voor heel weinig geld onvoorstelbaar hard moest werken.

Groot dus gezellig?

Boekenkrant

Hoe speelden Anita’s grootouders dat klaar? En hoe was dat voor hun kinderen? Was het inderdaad zo gezellig als nu vaak gedacht wordt? Lekker warm met z’n drieën in één bed slapen? Nu, dat romantische plaatje kan gelijk aan de dijk, zo blijkt uit de verhalen van Anita’s ouders, ooms en tantes.

Oké, er was altijd wel iemand om mee te spelen en er waren avonden waarop vader zijn mondharmonica tevoorschijn haalde. Maar verder zijn het vooral schrijnende verhalen over armoede, mishandeling, ruzie en wat we nu emotionele verwaarlozing noemen – iets waar toen nog niemand van gehoord had. Het was al een hele prestatie als de kinderen geen honger hadden en netjes in de kleren staken.

Oud brood vult beter

Er gingen dagelijks emmers aardappelen en bieten door, ze aten oud brood – dat was goedkoper en vulde beter en verder stroopte vader geregeld een haas. De paniek toen hij de kinderbijslag (800 gulden!) op straat was verloren. Geen verjaarscadeautjes, geen eigen speelgoed, hoogstens een pop, dankzij de zegeltjes van de Blue Band-margarine. De ambachtsschool (voor de jongens) afmaken was al een hele luxe; de meisjes werden op hun 15e van de huishoudschool (de ‘puddingacademie’) gehaald om thuis mee te helpen, vaak met zinloze Assepoesterklussen.

De oudsten pasten op de jongsten, die zo “een heleboel moeders hadden”. Een zachtzinnige opvoeding zat er niet aan bij opa Hendrik. Wie zijn klompjes niet netjes op volgorde had gezet, werd een nacht in het kippenhok opgesloten, ook in de winter. Te laat voor het eten? Dan met een lege maag naar bed! Of je kreeg ervan langs met de riem, tot de overbuurman kwam ingrijpen.

Een zoen in het ziekenhuis

Alleen als je in het ziekenhuis lag, kreeg je een zoen, maar verder was er geen tijd voor aandacht of geknuffel. Een hechte familieband ontwikkelen? Je emoties uiten? Waar zou je dat moeten leren als er aan tafel niet gepraat mag worden? Het werkt ook nu nog door in de relaties tussen de broers en zussen.

Toch was het niet alleen ellende: je speelde altijd buiten, had ongekend veel vrijheid en leerde al jong van aanpakken. En zelfs de oom die het vaakst de sjaak was van opa Hendriks riem, heeft achteraf wel begrip zijn hardvochtige opvoeding. Want hoe houd je anders zoveel kinderen in het gareel? En is het niet logisch dat een vader zijn dochters met een verrekijker in de gaten houdt, om te voorkomen dat ook hun trouwerij een moetje wordt?

Het huis vol geeft een emotioneel beeld van een verschijnsel dat sinds de komst van de pil op uitsterven staat. Ook wie in de jaren ’50 of ’60 in een minder groot gezin is opgegroeid, zal veel herkennen: de zweefmolen op de kermis, eigen gebreide borstrokken, zelfgemaakte vliegers. Hoe nauw het luisterde naar wie je vernoemd werd. Dat de meester en de politieagent altijd gelijk hadden. De wekelijkse wasbeurt in de tobbe. Maar of het nu echt zo zielig was dat je indertijd twee kilometer naar school moest lopen? Zouden ze over twee generaties ook zoveel medelijden met ons hebben, omdat we nog zelf een aan autostuur moeten draaien?

Eerder verschenen in Trouw en op Marijke Laurense