"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het landschap, de mensen

Maandag, 9 november, 2020

Geschreven door: Auke van der Woud
Artikel door: Evert van der Veen

Nederland 1850 – 1940

[Recensie] Anthoni Staring, zoon van de dichter, hield in 1847 een lezing waarin hij de ontwikkeling van het Nederlandse landschap als een christelijke opdracht propageerde. In die tijd begon men het belang in te zien van het in cultuur brengen van de vele woeste gronden die door ontbossing waren ontstaan.

Auke van der Woud is hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis in Amsterdam en Groningen en schreef eerder Een nieuwe wereld. In dit boek dat in 2007 de Libris Geschiedenis Prijs ontving belicht hij de visie achter het bouwen.

In het boek Het landschap, de mensen schetst hij een boeiend beeld van de vele heidevelden en zandvlakten die Nederland toen telde. Hij citeert veel mensen uit de periode 1850 – 1940 die het Nederlandse landschap vaak op beeldende wijze beschrijven, zoals iemand de zandvlakten bij Kootwijk vanuit de trein ziet als “… een zandvlakte zonder einde, hier en daar bij plekken begroeid met eenig heidekruid en enkele bosjes helmgras. Naar alle richtingen toe: ontelbare heuveltjes, nu eens eenzaam op zichzelf, dan weer bij kleine ketens vereenigd, bij uitzondering wel eens met een paar struikdennen begroeid; grauwige zandhoopen met overhangende kammen en steile indeukingen, instortens gereed. Een landschap van lage duinen als waren er met den meest mogelijken willekeur scheepsvrachten zand over de vlakte uitgestort”, pag 35.

Aan dergelijke sfeervolle citaten is in Het landschap, de mensen geen gebrek en Van der Woud weet op deze manier zijn betoog treffend te illustreren. Al deze citaten verlevendigen de tekst en brengen de lezer door hun vaak beeldende taalgebruik dichter bij het toenmalige Nederland en de belevingswereld van mensen in die tijd. De lezer proeft in deze tijd de sfeer van destijds.

Boekenkrant

Al lezend in Het landschap, de mensen ervaart de lezer steeds opnieuw hoe sterk ons land in de periode die de auteur belicht, is veranderd. Datzelfde zou wellicht in nog sterkere mate gelden voor de periode vanaf 1940 tot heden waarin de verstedelijking en de infrastructuur een groot beslag op het landschap en de vrije ruimte hebben gelegd. Wellicht stof voor een nieuw boek?

De basis voor deze recentere veranderingen werd echter al eerder gelegd en dat maakt Van der Woud goed duidelijk in dit boeiende boek. De Maatschappij van Weldadigheid, die in 1818 werd opgericht, legde een relatie tussen de woeste gronden in het oosten van Nederland en mensen in achterstandswijken in grote steden. Het leidde tot de stichting van diverse koloniën waar mensen te werk werden gesteld, fraaie dorpen in Overijssel en Drenthe die nu tot ons cultureel erfgoed behoren.

De Heidemaatschappij, die in 1888 werd opgericht, had tot doel om gronden te ontginnen, grond te verbeteren zodat deze – beter – geschikt werd voor landbouw en deed het nodige aan de waterhuishouding. Er werden bossen aangeplant want een overheidscommissie adviseerde dat “… de aanleg van bosschen ten krachtigste dient te worden bevorderd”, pag 100. Het aandeel van woeste grond nam dan ook af van 28% in 1833 naar 13% in 1929.

Vanuit een ander perspectief werd in 1905 De Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten opgericht omdat er toen ook mensen waren die zagen dat er te veel natuur aan de vooruitgang werd opgeofferd. Jac. P. Thijsse is wellicht de meest tot de verbeelding sprekende stem van natuurliefhebbers die de waarde van de natuur met zijn beroemde Verkade-albums onder de aandacht van de mensen heeft gebracht. Hij zag natuur als een “levensbehoefte” en “een schat van levensgenieting” voor mensen uit de grote steden.

Sociale en economische ontwikkelingen krijgen in Het landschap, de mensen ook volop aandacht omdat ze alles te maken hebben met landschappelijke veranderingen. Er zijn hoofdstukken die stilstaan bij mensen die in toenemende mate in andere streken van het land werk vinden naast de polderwerkers die nieuw land tot stand brengen. Andere hoofdstukken bespreken de aantrekkingskracht van steden, de werkverschaffing in de jaren 30 en de jeugdwerkkampen. Niet alleen de omgeving veranderde maar de mensen veranderden mee, zo wil Van der Woud steeds duidelijk maken want er is sprake van een wederzijdse beïnvloeding tussen mens en leefomgeving.

Ook de theoretische kant ontwikkelt zich: in 1871 wordt de leerstoel cultuurtechniek in Bonn opgericht en in 1917 start de Rijkslandbouwhogeschool in Wageningen. Het oude landschap heeft geen waarde meer in de toenmalige visie en dit landschap wordt op grootscheepse aangepakt en naar de inzichten van die tijd verbeterd. Natuurlijk is er achteraf kritiek mogelijk en is de visie op natuur anders geworden. Van der Woud beperkt zich echter tot een levendige bespreking van ontwikkelingen in de periode die hij zich in dit boek ten doel heeft gesteld.

De waterhuishouding vergt in ons land met zijn vele rivieren en laaggelegen landen veel aandacht. Diverse hoofdstukken belichten de bemaling en de loop van rivieren die wordt bijgestuurd, droogmakerijen en inpoldering. De strijd met het water speelt dan ook een duidelijke rol in Het landschap, de mensen.

Interessant is het verhaal over de dam die Ameland met het vasteland verbond en het begin moest worden van de inpoldering van de Waddenzee. De dam bleek niet bestand tegen de kracht van water en wind en daar bleef het gelukkig bij. Pas in 1985 werd echter besloten dat de kwelders van Friesland niet zouden worden bedijkt maar natuurgebied mochten blijven.

Boeiend is het verhaal over de bouw van dijken dat regionaal zeer verschillend werd aangepakt en de strijd tegen de paalworm die de houten palen aantastte. Van der Woud benoemt soms opmerkelijke feiten zoals de toepassing van zeewier als bouwmateriaal. Na de grote overstroming van 1916 trok de overheid de verantwoordelijkheid voor het waterbeheer meer naar zich toe.

Ook de plannen voor de inpoldering van de Zuiderzee krijgen aandacht en “… 28 Mei 1932 zag eindelijk de lang verbeide sluiting geschieden; de stroom was nog snel en fel, maar ieder was zich bewust, dat de zee overwonnen was en Nederland kon trotsch zijn op een waterbouwkundige prestatie, waarvan, door de eeuwen heen, de aanwezigheid van de machtigen dijk zal getuigen”, pag 283. Zo werd in beeldende taal de sluiting van het laatste gat dat de Afsluitdijk zou vormen, beschreven. Welke gevolgen deze dam en de nieuwe polders in de voormalige Zuiderzee hebben voor de vissers van de stadjes aan dit water, krijgt in dit boek echter nauwelijks aandacht en die aandacht was er toen ook weinig. Dat ligt nog steeds gevoelig zoals bleek bij de herdenking van de drooglegging van de Noordoostpolder enkele jaren geleden. Voormalige vissers voelden zich hierin nog steeds vergeten en vinden dat er weinig aandacht was en is voor het verdwijnen van de visserij en de gevolgen voor de vissersplaatsen.

“Daar werd wat groots verricht” is dan de conclusie van een journalist, doelend op de ontginning van woeste gronden waardoor ons land met 800.000 hectare vruchtbare grond werd verrijkt maar dat ‘grootse’ geldt voor meer aspecten van de wijze waarop mensen het landschap naar hun hand hebben gezet.

Van der Woud beschrijft ten dele ook een ontwikkeling die alweer voorbij is. De toenemende kennis van landbouw leidde tot een hogere productie en groeiende welvaart. Ruilverkaveling en mechanisatie droegen daaraan bij. De eerste zuivelfabriek van 1879 in Veenwouden staat alweer vele jaren in het Openluchtmuseum in Arnhem. Het aantal landbouwbedrijven is van 150.000 gedaald naar 54.000 in 2018.

Dit boek biedt een fraai overzicht van alles wat onze overgrootouders in hun tijd zagen veranderen.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles


Laat hier je reactie achter:

1 reactie op “Het landschap, de mensen

  1. Mij is uit dit boek vooral bijgebleven dat economische krachten de belangrijkste aanjagers waren van veranderingen in het landschap. De Nederlandse overheid had al vroeg begrepen dat ons land een belangrijke landbouwexporteur kon worden als de landbouw en de veehouderij efficiënt zouden worden georganiseerd. Die doelmatigheid en de export wogen zwaarder dan de zorg om het inkomen van kleine boeren. Dat leidde tot inpolderingen, ontginnen van woeste gronden, ruilverkaveling, schaalvergroting, intensivering en concentratie op efficiënte gewassen en hoogproductieve rassen van koeien en varkens. De Nederlandse overheid heeft daarin een heel grote, sturende rol gespeeld, meer dan in welke andere sector behalve de mijnbouw (kolen, gas). God is niet uit Jorwerd verdwenen, maar eruit verjaagd door economische krachten. Dat heeft ons veel welvaart gebracht en een einde aan het miezerige bestaan van honderdduizenden keuterboeren. Maar het heeft ons landschap en onze natuur bijna onherstelbaar aangetast.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.