"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het literair klimaat 2010-2019

Donderdag, 27 mei, 2021

Geschreven door: Laurens Ham, Sven Vitse
Artikel door: Luck van Leeuwen

Hoe we licht werpen op het afgesloten literaire decennium

[Recensie] Het is vanzelfsprekend niet eenvoudig om vanuit een academische metapositie je eigen tijd te beschrijven en er een kritische en alomvattende reflectie op te formuleren. In principe is het gemakkelijker om de ontwikkelingen ruimer achteraf te beschrijven, als er meer context voorhanden is en de tijdsgeest daardoor gemakkelijker in perspectief
geplaatst kan worden. Het is daarom moedig dat er wetenschappers zijn die een plaats in de frontlinie innemen en in het recente nummer van DW B een poging doen om het literair klimaat van het laatste decennium te beschrijven.

Verbinding en activisme

De opzet van het themanummer Het literair klimaat 2010-2019 van tijdschrift DW B is ontleend aan twee eerdere projecten. Als eerste de vier essaybundels Literair lustrum 1961-1966 en 1966-1971 en Het literair klimaat 1970-1985 en 1986-1992. Daarnaast lieten de samenstellers, de Utrechtse letterkundigen Laurens Ham en Sven Vitse, zich inspireren
door het werk Nederlandse literatuur, een geschiedenis uit 1933 dat (net als Het literair klimaat 2010-2019) fragmentarisch is opgebouwd. Naast een gedegen en overzichtelijke programmatische inleiding bevat Het literair klimaat 2010-2019 tien stukken – één over ieder jaartal in de periode 2010-2019 – waarin aan verscheidene neerlandici gevraagd is aan de hand van een specifieke aanleiding in dat jaar een algemeen verschijnsel te beschrijven. Dat lijkt op het eerste gezicht een geforceerde keuze (een jaartal is immers wat arbitrair), maar dat is het in de uitwerking niet, omdat de aanleidingen in de artikelen exemplarisch zijn en vooral als startpunt dienen om bredere ontwikkelingen te ontwaren en beschrijven.

Al deze ontwikkelingen hebben iets te maken hebben met veranderingen op het terrein van de (literaire) infrastructuur, verbinding en activisme. (Ham & Vitse 2019: 7) De lens die bij het onderzoeken daarvan in deze bundel gehanteerd wordt, is vooral literatuursociologisch van aard en daardoor minder gericht op poëticale veranderingen.
Dit om die reden, dat de lezerservaring zich in het afgelopen decennium
verruimd heeft en de context waarbinnen literatuur functioneert belangrijker is geworden:

Boekenkrant

“Als er iets kenmerkend is voor dit decennium, dan is dat het verlangen naar verbinding: naar het ‘delen’ van artistieke ervaringen via sociale en andere media, naar het opzoeken van het (massa)publiek met affirmatieve kunstwerken en publieke optredens, naar het maken van kunst die functioneert binnen sociaal-culturele contexten.” (7)

Volgens de samenstellers betekent dit dat het literaire veld fragmentarischer is geworden: auteurs richten zich steeds meer op specifieke doelgroepen. Er ontstaan dus nieuwe literaire gemeenschappen en niches, zoals feministische literatuur, een nieuwe zwarte literatuur en een literatuur voor en door millennials. Diversiteit en toenemende openheid zijn sleutelwaarden van het afgelopen decennium. (9)

Frankfurter Buchmesse

Dat het literaire veld is opengebroken laten bijvoorbeeld Anne Sluijs, Kila van der Starre, en Yra van Dijk en Esther Op de Beek overtuigend zien. Sluijs bespreekt in haar vlot geschreven essay de wijze waarop de Nederlandse literatuur zich verhoudt tot de internationale literatuur, aan de hand van het Nederlandse en Belgische gastlandschap op de Frankfurter Buchmesse. Van der Starre beschrijft hoe de razendsnelle opmars van Instagrampoëzie vooroordelen over poëzie heeft doorbroken en daarmee de jongste generatie aan zich weet te binden. Eén van de beste essays is van de hand van Van Dijk en Op de Beek. Zij beschrijven hoe het werk van een nieuwe generatie (voornamelijk vrouwelijke) auteurs – waartoe bijvoorbeeld Nina Polak, Hanna Bervoets en Lieke Marsman behoren – een literaire klimaatverandering teweegbrengt. De boeken van deze auteurs kenmerken zich door een “radicale verbondenheid van hun personages en werelden met de rest van de wereld.” (68) Het gaat – en dat getuigt van een
progressieve poëtica – daarbij dus niet om postmoderne deconstructie, maar om een (laatpostmoderne) zoektocht naar een nieuwe betekenis; wat het betekent om mens (onder de mensen) te zijn in deze op talloze niveaus complexe en verbonden wereld.

Zoals Ham en Vitse in de inleiding laten zien, betekent de toenemende diversiteit en openheid in de Nederlandse literatuur paradoxaal genoeg echter niet dat ook iedereen zich er thuis kan voelen. Immers zijn de vele stemmen daarvoor te verschillend en is de “deur te wijd opengezet”. (10) Er is in de Nederlandse letteren ook een behoudende tendens zichtbaar en deze wordt getoond door onder andere Saskia Pieterse en Geert Buelens. Pieterse toont aan de hand van de fel bekritiseerde keuze van de cpnb
voor het thema van de Boekenweek 2018 – het aan Martinus Nijhoff ontleende ‘De moeder de vrouw’ – hoe jonge vrouwelijke personages in recente romans zich verhouden tot het moederschap. Deze personages maken volgens Pieterse inzichtelijk hoe “mannen en vrouwen op een ander punt in de geschiedenis staan” – en dat zij wat betreft ouderschap nog altijd niet voor dezelfde dilemma’s staan. Dat is problematisch, want daardoor is er niet zomaar een gedeeld verhaal te creëren; terwijl de urgentie voor een gedeelde visie met de vader vandaag de dag in het kader van juist dat moederschap wel “urgent gevoeld wordt”. (110) Ook Buelens wijst op een conservatieve houding, als hij de constante beschrijft in de reacties op het overlijden van Jef Geeraerts in 2015. Buelens laat overtuigend zien hoe uitgesproken progressieve auteurs, zoals Tom Lanoye, nauwelijks de racistische en discriminerende aspecten van Geeraerts’ oeuvre zien, en als ze dat wél zien, “wensen (…) ze er niet zwaar aan te tillen”. (76)

Feit en fictie

Zo komt er in de bundel veel voorbij en laten de onderzoekers zien hoe de
Nederlandse en Vlaamse literatuur zowel progressief als conservatief uit de hoek kan komen. Zij maken daarbij duidelijk dat de hedendaagse literatuur politiek is en in wisselwerking met de samenleving en de markt tot stand komt. Zijn de auteurs er daarmee volledig in geslaagd het gehele spectrum aan ontwikkelingen in de Nederlandse letteren te laten zien? Niet helemaal. In de eerste plaats is de Nederlandse literatuur nog veel meer dan in deze bundel naar voren komt over de grenzen van het schrift heen gestapt: steeds meer zien we hoe de vormelijke en inhoudelijke mogelijkheden van genres worden opgerekt en het literaire domein zich uitstrekt over de onbegrensde mogelijkheden van de multimediale wereld. En zijn alle gemaakte keuzes helemaal representatief voor het afgelopen decennium? Dat is met het vallen van het nieuwe decennium moeilijk te zeggen, maar feit is dat het literaire veld de afgelopen jaren op talloze andere manieren is opgeschud: zo verschenen de vernieuwende en prijswinnende boeken De tolk van Java en Wees onzichtbaar van respectievelijk Alfred Birney en Murat Isik, sloot de neerlandistiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam (voorlopig en deels) haar deuren en vervaagden de grenzen tussen feit en fictie verder met werken als Harnas van Hansaplast van Charlotte Mutsaers en het geraffineerde oeuvre van Stefan Hertmans. En wat te denken van de enorme populariteit van bestsellerauteur Michel van Egmond, die Nederland met boeken als Gijp en Kieft massaal aan het lezen wist te krijgen – en de frustratie die dat weer opriep bij onder anderen Tommy
Wieringa?

Het is jammer dat een aantal grote lijnen missen, maar het is niet zo dat deze onvolledigheid heel erg problematisch is, al is het omdat het Ham en Vitse er helemaal niet om te doen is geweest om volledig te zijn. (7) Ik wil de bundel dan ook vooral beoordelen op wat het wel tracht te zijn. De werkelijke waarde van deze bundel is namelijk niet de cultuurhistorische inbedding van het literaire materiaal, maar dat de samenstellers en de auteurs erin zijn geslaagd te laten zien met welke brillen we de veelheid aan literatuur van het komende decennium (academisch) kunnen lezen. Het in kaart brengen van het huidige complexe literaire klimaat vraagt immers ook om nieuwe onderzoeksmethodes en fijnmazige theoretische kaders. De veelheid aan benaderingen in deze bundel maakt dat dit boek dus vooral als aanzet fungeert om het functioneren van de hedendaagse literatuurwetenschap te doordenken.

Neoliberale markt

Ik ben als afgestudeerd letterkundige onderdeel geweest van de Utrechtse academische school waarbinnen veel auteurs in deze bundel (een deel van) hun opleiding of werkende leven hebben genoten; zij bedrijven een manier van onderzoek doen die ik begrijp en kan doorvoelen. De wisselwerking tussen (makers van) literatuur, ideologie, de neoliberale markt en de samenleving staat daarin centraal. Deze wijze van onderzoek doen, en de verslaglegging daarvan in deze bundel, zet de lezer ook aan het denken over de toekomst van de academische neerlandistiek. Ik moest meteen denken aan de vanuit overheidswege steeds luider wordende oproep om als wetenschap aan valorisatie te doen – we zijn staatssecretaris Sander Dekker nog niet vergeten.

Ook kunstenaars worstelen, zo laten de diverse auteurs in deze bundel zien, met vraagstukken omtrent valorisatie en maatschappelijke urgentie. Zo raakt de situatie van de geesteswetenschapper misschien wel aan de precaire positie van de hedendaagse kunstenaar. Zij heeft ook te maken met de breder luidende (politieke) roep om maatschappelijk relevant te zijn. Zo staat de letterkundige voor dezelfde opdracht als de contemporaine kunstenaar: ze moet zich aanpassen aan de nieuwe wereld, maar is tegelijk genoodzaakt om zich tegen de vastomlijnde structuren en dogma’s te verzetten. (6) Hoe om te gaan met deze interne en externe tweestrijd lijkt mij voor de kunst én de wetenschap de grootste uitdaging voor het komende decennium.

Eerder verschenen in Vooys