"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het verdriet van Wilhelmina

Vrijdag, 16 februari, 2018

Geschreven door: Tomas Ross
Artikel door: Istvan Kops

 width=Tomas Ross – Interview met de meester van de faction

[Interview] Tomas Ross, pseudoniem van Willem Pieter Hoogendoorn, is een Nederlandse schrijver die voornamelijk bekend is geworden door zijn misdaadromans in het faction genre, waarbij sprake is van een vermenging van fictie en feiten. Ik kreeg de gelegenheid om naar aanleiding van het verschijnen van zijn meest recente roman Het verdriet van Wilhelmina op de uitgeverij De Bezige Bij te interviewen. Het verdriet van Wilhelmina is het slotstuk van een drieluik over de voormalige inlichtingenofficier Arnie Springer.

Wat is het aantrekkelijke aan het schrijven van faction?

De werkelijkheid is vaak spannender dan ik zelf kan verzinnen. Het heeft ook een authentieker karakter dan pure fictie. Er zit daarnaast een drang achter om iets meer te vertellen dan alleen maar een spannend verhaal. Er zitten gaten in onze geschiedenis die onduidelijk zijn, de archieven bestaan bijvoorbeeld niet meer, de mensen willen of kunnen niet praten. Dat trekt me aan. Het heeft echter ook een keerzijde. Aan de ene kant vind ik het spannender om bestaande nog niet opgeloste zaken speculatief op te lossen aan de hand van de feiten, aan de andere kant vind ik het moeilijker omdat ik me wel aan de feiten moet houden. Ik kan bijvoorbeeld niet verzinnen dat Pearl Harbor niet is gebombardeerd.”

Bent u dan altijd op zoek naar de waarheid of gaat het meer om de zoektocht naar de waarheid?

Kookboeken Nieuws

“Allebei. Ik wil graag een zo’n plausibel mogelijke verklaring geven voor iets waarin mensen zich kunnen vinden. Zo heb ik met mijn boek over de moord op Pim Fortuyn regelmatig van lezers te horen gekregen – en ik beschouw dat als een compliment – dat de grens tussen wat in mijn verhaal waar is en wat niet waar nogal onduidelijk is en dat ze denken: ‘Verdomd ja, zo zou het óók gegaan kunnen zijn.’ Ik heb de waarheid niet in pacht, maar ik vind deze manier van schrijven leuker dan een puzzel bedenken en die vervolgens uit te schrijven. Ik moet ook iets oplossen wat zich in werkelijkheid heeft aangediend. De feiten zijn altijd mijn uitgangspunt geweest. Die moeten onbetwistbaar zijn.”

Ik stel mij zelf zo voor dat feiten nogal taai en weerbarstig kunnen zijn. Hoe maak je dan van faction een interessant verhaal?

“Ik mag natuurlijk niet teveel afwijken van de waarheid. Bepaalde personen probeer ik ook zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. In het geval van Prins Bernhard gaat het dan bijvoorbeeld om het merk sigaretten dat hij rookte, zijn voorkeuren in bed, zijn favoriete auto’s. Vroeger was ik daar nog veel strikter in. Vroeger had mijn hoofdpersoon Arnie Springer bijvoorbeeld nooit een ontmoeting met Prins Bernhard gehad kunnen hebben, want ik heb Arnie Springer immers verzonnen. Daar ben ik in de loop van tijd wel van afgestapt. Als het niet helpt om het plot te verklaren dan mag Prins Bernhard best Arnie Springer ontmoeten. Maar de moeilijkheid is inderdaad dat ik in een keurslijf van feiten zit die ik op een spannende manier moet kunnen brengen. In dit boek moet ik kunnen uitleggen wat de Republiek Indonesië was en wie daarbij de belangrijke geschiedkundige personen waren, want veel mensen weten dat niet. Het is altijd doseren tussen een goede spanningsboog en een presentatie van de feiten.”

Ik kan me voorstellen dat je niet een enorme infodump op de lezer los wil laten.

“Nee, maar daar zijn de jonge redacteuren van mijn uitgeverij voor. Zij zeggen het als het teveel wordt. En dan protesteer ik nog wel eens en dan gaan we soms voor een compromis. Mijn publiek is volgens mij voor een groot deel de wat oudere, beter opgeleide man, maar mijn redactie is 35-40 jaar oud en die redactie is een goede toets voor mij of het voor het bredere publiek nog een beetje is te volgen is. Daar moet je altijd goed naar luisteren. Natuurlijk moet je er daarbij wel voor waken dat je je eigen signatuur behoudt. Ik heb zelf altijd veel gehad aan scenario’s schrijven, want dan zit je in een team en moet je echt goed luisteren naar een dramaturg of een regisseur. Je hebt als schrijver toch gauw een blinde vlek.”

Als je geen team om je heen zou hebben dan zouden je verhalen meer feit dan fictie worden?

“Exact. Dan zou ik bijna non-fictie gaan schrijven. Ik weet dat in het begin van mijn schrijverschap nog wel eens spottend tegen mij werd gezegd: ‘Wat weet jij toch veel.’ En dat is natuurlijk niet helemaal de bedoeling van een spannend boek. Het gaat dan ook om het vinden van de juiste balans. Voor mij ligt dan ook de meerwaarde van faction daarin dat het een extra laag geeft onder het spannende verhaal en dat heeft fictie vaak niet voor mij.”

Bij faction moet je natuurlijk altijd je feiten op orde hebben, want anders leidt dat tot gedoe en dat leidt dan af van de fictieve elementen in het verhaal.

“En toch krijg ik nog altijd reacties van mensen dat de feiten zoals ik die presenteer niet kloppen. Er zijn altijd mensen die het beter weten. Aan de ene kant is dat vervelend, want ik doe zo mijn best op mijn research. Aan de andere kant is het ook wel lekker, want bij terechte kritiek kan het in een volgende druk altijd worden hersteld.”

Is het uiteindelijk je bedoeling om bij elk nieuw boek een historisch zo accuraat mogelijk boek neer te zetten of toch een spannend boek waarbij de lezer al lezende ook nog bepaalde informatie tot zich kan nemen?

“Beide. Ik vind het het leukste als ik zelf iets kan oplossen. Mijn nieuwste boek gaat over Blonde Dolly. Dat is een rijk hoertje dat in 1959 in Den Haag is vermoord en waarvan men nog steeds niet goed weet wat de precieze omstandigheden waren die tot haar dood hebben geleid. De Binnenlandse veiligheidsdienst heeft zich er destijds mee bemoeid en ook de hoofdcommissaris van politie heeft er onderzoek naar gedaan. Best gek al die aandacht. Het verhaal heeft connecties met de tweede wereldoorlog, dat was voor mij fijn, want ik zou het nooit alleen over de moord op een hoertje kunnen hebben, het moet ingebed zijn in een groter verhaal, het moet tentakels in het verleden hebben. Ik heb nog steeds geen idee wat er precies gebeurd kan zijn nu ik dat verhaal aan het schrijven ben. Wat kan een logische verklaring zijn op basis van de feiten die we van haar weten dat ze over vele miljoenen beschikte? Er zit een gat in haar leven van drie jaar en ik vraag me af wat er in die tijd gebeurd kan zijn. Dat is bijna detectivewerk of journalistiek werk om uit te vogelen. Als ik een fictief hoertje verzin dat politici chanteert dan mag ik doen wat ik wil, maar dat mag ik bij faction dus niet doen. Daarin ligt voor mij een grote uitdaging.”

Nu is het natuurlijk zo dat er veel gaten in onze kennis van de geschiedenis zitten en dat alleen om die reden nog niet alles verklaarbaar is en wat ik me dan afvraag is of er ooit tegen je is gezegd: Ja, Tomas het kan natuurlijk wel zo zijn gegaan wat je suggereert, maar niet achter al het onverklaarbare hoeft een complot te zitten.

“Ja, dat heb ik veel gehad. Dat doet me trouwens denken aan een mooi verhaal. Vlak voor de tweede wereldoorlog was men van plan om de zeedijken te versterken, maar het was crisistijd en er was geen geld. Daarna kwam het er vanwege de oorlogsjaren niet van. Begin jaren vijftig ging het economisch gezien weer beter met Nederland en werd er opnieuw gesproken over een Deltaplan. Als je die opdracht kreeg als projectontwikkelaar dan was je natuurlijk binnen. Een oude man die mij een keer aansprak hield bij hoog en bij laag vol dat Reinder Zwolsman, een vastgoedhandelaar en projectontwikkelaar, in de nacht van 31 januari een stel trawanten Zeeland in had gestuurd met dynamiet en drilboren om de dijken extra te verzwakken om die opdracht binnen te krijgen. Toen dacht ik: ja, maar dit kan dus echt niet. Half Europa had te kampen met overstromingen en er was ook werkelijk nog niet eens een flard van een bewijs. Bij prins Bernhard heb ik wel eens geaarzeld. Ik heb wel eens beweerd dat Bernhard een brief heeft geschreven aan Hitler via Himmler, de zogeheten stadhoudersbrief. En Jan Mulder riep dan altijd: ‘Ja, maar waar is die brief dan?’ En ik antwoordde dan: ‘Ja, maar Jan, ik kan er ook niks aan doen als die brief vernietigd is. Als er sprake is van een chantabele brief en je bent in staat die te vernietigen dan doe je dat ook.’ ‘Ja, maar zo kan ik ook schrijven’, reageerde Jan Mulder dan, waarop ik dan weer reageerde: ‘Maar ja, er zijn meer aanwijzingen dat hij het gedaan zou kunnen hebben.’ Bij Pearl Harbor heb ik nooit getwijfeld. Als er zo’n gigantische Japanse vloot zomaar de Pacifische Ocean kan oversteken terwijl er door iedereen daar werd gepatrouilleerd dan moet er zich meer achter de schermen hebben gespeeld.”

Dat sommige mensen het belangrijk vonden dat Amerika bij de oorlog zou worden betrokken begrijp ik wel, maar hoe kun je zo’n enorme vlootoperatie nou geheim houden?

“De patrouilles op de Pacifische Oceaan stonden onder bevel van Singapore. Er zijn veel berichten doorgekomen dat er een Japanse vloot onderweg was. Na twee dagen werden die berichten weggemoffeld. Dat is op last van Churchill gebeurd. Het is natuurlijk een gigantisch complot geweest, want er had maar één persoon hoeven praten.”

Er zullen zat mensen zijn die denken: Ja, maar het is slechts een complottheorie. Er is geen bewijs.

“Zoals mijn vader vroeger al zei, het rottige van al die paranoïde mensen die achter alles een complot vermoeden, is dat ze het gemakkelijker maken voor de echte goede complotteurs. We weten allemaal dat Lee Harvey Oswald president Kennedy heeft doodgeschoten, maar de vraag is natuurlijk wie er allemaal nog meer achter hebben gezeten. Dat is altijd afgedekt gebleven.”

Maar juist door zaken af te dekken voedt je toch ook complottheorieën?

“Dat is ook zo. Toen ik over de moord van Fortuyn schreef kwam ik feiten tegen die gewoon heel gek waren. Waarom kreeg ik bijvoorbeeld geen inzage in alle stukken? En waarom kwam het dat Volkert van der Graaff op een afstand van 50 centimeter op het hoofd van Pim Fortuyn schiet en dat elke wapenhandelaar zegt dat dan het hele hoofd weg had moeten zijn? Pim Fortuyn lag daar met een doek over zijn schedel met slechts een bloedvlek en dan ga ik vanzelf nadenken wat er precies is gebeurd. Was er behalve Volkert nog een schutter?”

Het aantal inspiratiebronnen moet voor u bijna eindeloos zijn, want er gebeuren bijna constant onverklaarbare dingen.

“Ik heb in elk geval al heel wat boeken geschreven. Ik heb het altijd gek gevonden in al de jaren dat ik faction schrijf dat niemand van mijn collegae dat ook is gaan doen. Aan de ene kant is dat lekker voor mij, want dan heb ik het volledige terrein voor mezelf en aan de andere kant ben ik jaloers als ik kijk naar alles wat zich in Vlaanderen onder het oppervlak afspeelt. Dan is Den Haag eigenlijk maar een saaie stad met saaie ambtenaren die naar huis fietsen.”

Je weet maar nooit wat er achter dat saaie imago schuilgaat. Misschien is het allemaal maar een façade.

“Nee, dat is natuurlijk ook zo. Den Haag heeft natuurlijk alle diplomatieke diensten, het heeft de geheime dienst, het heeft het koningshuis en de departementen. Wat lullen we dan over Appie Baantjer met een dood hoertje op de Wallen? Den Haag achter de gevels is natuurlijk prachtig. De macht die de topambtenaren hebben, de secretarissen-generaal, de spin-doctors, wat zouden die allemaal met elkaar te bepraten hebben?”

Zou je daar dan nog een verhaal over kunnen schrijven?

“Ja, maar daar moet ik dan nog een plot en feiten voor hebben en die heb ik nog niet.”

Wat was eigenlijk de aanleiding om specifiek het verhaal te gaan schrijven van Het verdriet van Wilhelmina?

“Dit boek is eigenlijk het afsluitende stuk van een drieluik en ik wilde oorspronkelijk iets met de dood van generaal Spoor doen. Ik had ooit een boek in mijn hoofd dat De dood van de generaal als werktitel had. Generaal Spoor was de opperbevelhebber van onze troepen tijdens de politionele acties, mateloos populair bij zijn manschappen, heel charismatisch, maar een echte pain in the ass voor Den Haag en bepaald niet geliefd bij Soekarno. Het rare is dat hij samen met zijn adjudant in een eettentje als enige een voedselvergiftiging krijgt terwijl iedereen daar hetzelfde at en dat er geen pathologisch-anatomisch onderzoek werd verricht. Dan raak ik enorm getriggerd. Eigenlijk had ik daar over willen schrijven, maar je hebt een aanleiding nodig om je verzonnen personages ergens te krijgen om een verhaal op gang te helpen.”

Was je van meet aan van plan om een drieluik met Arnie Springer te schrijven?

“Nee. Dat kwam eigenlijk pas bij het tweede deel. Meestal schaf ik mijn hoofdpersoon af na het eerste boek. En aan het einde van het eerste boek Van de doden niets dan goeds bedacht ik me dat ik meer over Arnie Springer kon vertellen. Ik zit er over te denken om Arnie Springer misschien ook te gebruiken in mijn nieuwe boek over Blonde Dolly. Het zou kunnen, want het is slechts tien jaar later en Arnie zou zich dan ook in Den Haag kunnen bevinden.”

Wat was er eigenlijk zo aantrekkelijk aan om Arnie Springer een tweede en een derde keer ten tonele te voeren?

“Ik doe nooit iets autobiografisch, er zijn al genoeg mensen die over hun gereformeerde jeugd schrijven, maar Arnie Springer heeft wel iets van mij. Ik heb net als hem in een jazzband gespeeld en heb ook in het huis gewoond aan de Badhuisweg waar Ik Arnie laat wonen. Ik vond het leuk om daar wat mee te spelen.”

Zijn de delen van het drieluik eigenlijk zelfstandig leesbaar?

“Ja, dat heb ik bewust gedaan. Ik kan me voorstellen dat mensen niet alle drie de delen kopen, al heb ik dat natuurlijk liever wel. Ik herhaal hier en daar wel een passage uit een vorig boek.”

U heeft in de afgelopen decennia tientallen boeken geschreven. Bent u in die tijd als schrijver nog veranderd?

“Ik weet dat niet iedereen het met me eens zal zijn aangezien mijn boeken door veel mensen vaak als nogal ingewikkeld worden ervaren, maar ik vind dat dat ik geleerd heb om mijn kennis meer dan in mijn vroegere boeken te doseren. Ik schrijf iets moeizamer, maar dat zal misschien juist daardoor komen. Vroeger schreef ik veel sneller. Twee tot soms wel drie boeken per jaar. Ik ben ook kritischer op mijn boeken geworden. Ik doe ook iets meer aan karakters. Vroeger deed ik dat bijna helemaal niet. Ik schrijf geen psychologische thrillers en ik kan dat ook helemaal niet.”

Uw karakters staan meestal in dienst van het verhaal?

“Ja, mijn karakters zijn net pionnen op een schaakbord. Als je het politieke spel of het spel van de geheime diensten beschrijft dan maakt de inhoud van een karakter niet zo veel uit. Achter het schaakbord zitten grotere machten dan het individu.”

Het nadeel van faction is natuurlijk dat een schrijver al snel het verwijt van paranoia in de schoenen kunt krijgen geschoven terwijl als u zich op fictie – dat ook op werkelijkheid kan zijn gebaseerd – had toegelegd u de verhalen zo paranoïde had kunnen maken als u zelf had gewild.

“Dat klopt. Ik heb ook wel fictie geprobeerd, maar ik kan het niet goed. Het zal wel te maken hebben met het feit dat ik geschiedenis heb gestudeerd, journalist ben geweest, dat ik niet tevreden ben met zomaar een politieverhaal.”

Wat lees je zelf eigenlijk?

“Ik lees non-fictie en ik lees voor De Bezige Bij manuscripten van mogelijke debutanten. Op mijn nachtkastje ligt voornamelijk geschiedenis. Dat doe ik dan vaak wel in dienst van het volgende boek waar ik aan ga werken. Dus nu lees ik voor mijn boek over Blonde Dolly  alles over Den Haag in de jaren vijftig. Ik lees eigenlijk nauwelijks boeken zo maar voor mijn plezier, want ik heb gewoon geen tijd daarvoor.”

Hoe ziet voor jou een gemiddelde schrijfdag eruit?

“Heel erg gedisciplineerd. Ik ga vroeg naar bed en sta bij zonsopkomst op. In de ochtend ben ik vele malen productiever dan de rest van de dag. Vroeger had ik een vaste baan en schreef ik juist ’s nachts mijn boeken, maar goed, toen was ik een stuk jonger en energieker. Vlak voor het middaguur stop ik nu meestal met schrijven, want na een paar uur is mijn energie wel op. In de middag lees ik dan soms mijn vrouw voor wat ik heb geschreven. Zij is ook mijn beste criticus.”

Wordt faction voldoende serieus genomen? Het zweeft toch een beetje tussen fictie en non-fictie in.

“Een terechte vraag en nee, dat is niet zo. Door mijn lezers natuurlijk wél, want die vinden het mooi en spannend. Ik wil niet klagen, want ik krijg zelf voldoende aandacht, maar ik vind wél dat de aandacht voor het misdaadgenre in zijn algemeenheid nogal beroerd is geworden. De journalistiek was in het verleden positiever. Vrij Nederland en de Volkskrant waren lid van het genootschap van Nederlandstalige misdaadauteurs en ruimden veel pagina’s in voor besprekingen en interviews. De serieuzere misdaadliteratuur waartoe ik me zelf en bijvoorbeeld Charles den Tex reken vind ik tegenwoordig bitter weinig aandacht trekken. Ik zit af en toe wel eens bij DWDD of bij Pauw en dat is niet omdat ik spannende verhalen schrijf, maar omdat ik iets vanuit de geschiedenis neem waar een historicus zich niet aan waagt omdat er geen of onvoldoende bronnen zijn. Dat vindt men interessant. Dan komen er bijvoorbeeld vragen als: Zat het dan zo en zo bij Pearl Harbor en verklaar dat dan eens? Het gaat er niet om wat die Arnie Springer almaar uitvogelt in Batavia, want een standaard detectiveverhaal komt echt niet in zulke tv-programma’s. Op tv krijg ik daardoor nog wel wat aandacht, maar de aandacht in de kranten is er nauwelijks meer. Zelfs niet als ik beweer dat generaal Spoor is vergiftigd. Het mag dan wel in 1949 zijn geweest, maar het was wél de opperbevelhebber van het Nederlandse leger. Bij Fortuyn kreeg ik nog wel wat aandacht, maar daar schreef ik natuurlijk ook akelig dicht op de actualiteit.”

Zijn complotten dan niet altijd interessant?

“Ja, maar er zijn literatuurcritici die dan meteen beginnen te gillen dat er nooit complotten zijn geweest. Terwijl er natuurlijk talloze voorbeelden van complotten zijn, ik noem bijvoorbeeld het Englandspiel. Het heeft hun interesse denk ik gewoon niet.”

Ik kan me voorstellen dat het soms moeilijk is om bewijskracht helemaal dicht te krijgen. Soms moet je gewoon ook in complotten willen kunnen geloven. Anders wordt het moeilijk om faction echt helemaal serieus te nemen.

“Alsof complotten niet bestaan omdat ik het niet kan bewijzen. Het feit dat je iets nog niet kunt bewijzen betekent niet dat iets niet bestaat. Er zitten nog best veel gaten in de naoorlogse geschiedenis en er zijn voldoende mensen die nooit verantwoording voor hun daden hebben hoeven afleggen en hoge posities hebben gekregen.”

Prins Bernhard figureert nogal eens in uw boeken. Is hij voor u het ideale personage om over te schrijven?

“Bernhard was eigenlijk zo plat als een dubbeltje. Hij was een heel ijdele man, had ook humor en was best charmant, maar hij was ook heel erg van de status en de macht. Hij heeft in de tijd waarin hij heeft geleefd de wereldwijde crisis en de opkomst van het nazisme van dichtbij meegemaakt. Natuurlijk zijn er allerlei vragen of hij in de oorlog fout is geweest. Dat is zeer waarschijnlijk allemaal afgekocht en afgedekt. Ik weet niemand in Nederland die bij zoveel intriges betrokken is geweest en zo boven de partijen stond, zich nergens wat van aantrok en die zoveel mensen met zijn charme in kon pakken.”

Zou hij er met zijn charme in deze tijd waarin de social media zo’n grote rol speelt en waardoor allerlei misstanden enorm worden uitvergroot ook zo goed mee zijn weggekomen?

“In deze tijd van de #metoo zou hij vreselijk gepakt zijn. De pers was in de jaren vijftig van de vorige eeuw sowieso veel gehoorzamer en gemuilkorfd. De hoofdredacteuren verboden onder druk van het kabinet zelfs bepaalde publicaties. Maar kijk eens hoe het nu gaat met Prins Bernhard junior en zijn huisjesmelkerij. Bernhard en Juliana hadden ook veel vastgoed in Nederland, maar daar praatte men gewoon niet over. Heel veel geruchten werden in die tijd gewoon ook niet geloofd. Het gerucht bijvoorbeeld dat Bernhard steekpenningen van Lockheed aannam werd als laster van linkse partijen beschouwd.”

Wat is uw persoonlijke band met Nederlands-Indië?

“Volgens mij is die band ontstaan vanuit mijn gereformeerde opvoeding en het feit dat ik al heel lang zendeling wilde worden. Op zondagsschool leerde ik dat als je nooit had gehoord van de Here Jezus en ook niet in hem geloofde dat je dan de hemel niet in kwam en dat vond ik heel zielig als klein jongetje. Dat is de reden waarom er zendelingen zijn, zei de dominee dan. Die gingen dan naar de Papoea’s toe om hen te vertellen over Jezus, anders konden ze geen kennis van hem nemen en waren ze voor eeuwig verdoemd. Toen ik veertien of vijftien jaar oud was, was mijn idool Albert Schweitzer, die vooral bekend stond om zijn medische werk in Afrika. Ik wilde op dat moment graag de Albert Schweitzer van Nederlands-Indië worden. Dat is later trouwens wel weer voorbij gegaan. Ik werd journalist en heb toen vanwege mijn toenmalige vliegangst een paar keer geweigerd naar Indonesië te gaan. Ik ben niet-westerse sociologie gaan studeren, omdat ik uitgekeken raakte op de journalistiek en ik kreeg toen les van hoogleraar Willem Frederik Wertheim die mij opnieuw enthousiast maakte voor Nederlands-Indië. Verder trekt mij de romantiek van dat enorme insulinde met zoveel verschillende volkeren en eilanden. Ik zit nu foto’s voor een presentatie uit te zoeken. Het zijn oude foto’s van Batavia en het ziet er prachtig uit terwijl het er natuurlijk heel arm was. De Nederlanders trokken zich ondertussen niet al te veel van de armoede aan en zaten in sociëteiten jenever te drinken.”

Ik vraag me soms wel eens af of er sprake is van een gevoel van nostalgie naar een tijd die er nooit is geweest, dat het allemaal mooier wordt voorgesteld dan het was.

“Dat is ook zo. Ik ben zelf dol op het Den Haag tijdens het einde van de jaren veertig. Als je echter goed kijkt naar die tijd dan zie je dat er sprake was van schrijnende armoede met kelderwoninkjes, mensen die op jonge leeftijd stierven en een grote werkloosheid. Een mens is altijd geneigd om het verleden te romantiseren. Toch is het interessant om er achter te komen of je als schrijver een bepaalde sfeer op kunt roepen. Het Batavia van 1949 is wat dat betreft veel moeilijker op te roepen dan het Den Haag van 1959. Maar dat is het leuke van faction schrijven, je leert er namelijk zelf ook heel veel van. Ik zit in de Koninklijke Bibliotheek of het Nationale Archief, ik heb gepraat met mensen in Den Haag, heb naar oude foto’s en 8 millimeter filmpjes gekeken en het was echt fantastisch allemaal. Heel leerzaam ook. De Zweedse schrijvers Sjöwall en Wahlöö schreven heel mooi over de Zweedse samenleving en boden ook veel meer dan alleen maar een spannend verhaal. Eigenlijk schreven ze niet eens zulke goede plots, maar ze excelleerden in sfeer en karakters.”

Je hebt aangegeven dat je als adviseur voor de uitgeverij De Bezige Bij werkt en manuscripten van debutanten beoordeelt. Ik vraag me in dat verband af hoe het mogelijk is om als debutant een eigen en oorspronkelijk geluid te laten horen op een markt waarin al zoveel boeken verschijnen.

“En bedenk daar dan bij dat de Nederlandse thrillermarkt al een tijdje niet zo lekker meer loopt. Het is dus ook gewoon geluk hebben. Toen ik zelf eind jaren zeventig begon te schrijven ging het goed met het boekenvak. Er was minder concurrentie van televisie en lezingen waren altijd uitverkocht. Kijk eens naar hoe het nu gaat, signeersessies kun je beter niet meer doen, dat is gewoon teleurstellend. Bij mijn eigen boekpresentatie in Den Haag weet ik dat er ten minste nog zo’n honderd mensen op afkomen en dat er misschien iets van tachtig exemplaren worden verkocht, maar als ik dit in Hengelo of Maastricht zou doen dan zitten er misschien zo’n tien tot twintig man en dat is gewoon de moeite niet waard. Dat geldt trouwens ook voor buitenlandse auteurs, de mensen komen de deur bijna niet meer uit.”

Ik herken dat wel. Ik ga regelmatig naar lezingen en dan valt me met enige regelmaat op dat er minder dan tien toeschouwers zijn. Dat voelt toch wat ongemakkelijk.

“Ik moest ooit met Koos van Zomeren naar Winschoten en ik pikte hem op in Woerden en we komen na lang rijden aan bij het cultureel centrum en het was er hartstikke druk en Koos zei tegen mij: Goh, wat ben jij populair en ik zei: Nee, wat ben jíj populair, maar het ging helemaal niet om ons, er was een theater van de lach van John Lanting en voor ons waren er slechts twee mensen komen opdagen, één daarvan was degene die het georganiseerd had! Er was dus welgeteld één toeschouwer. De verkoopcijfers van Nederlandstalige thrillers zijn behoorlijk naar beneden gegaan. En die daling is er ondanks al die blogs en internetsites die er tegenwoordig over boeken zijn. De lezers van Hebban en al die andere sites zijn waarschijnlijk geen kopers, die vinden het vooral leuk om over boeken te praten.”

Wat zou dan de oplossing zijn om het spannende boek weer op de rails te krijgen?

“Niemand die het weet. Een boek kan veel positieve aandacht van recensenten krijgen en toch slecht verkopen. Vroeger was er een verband tussen recensies en betaalde advertenties aan de ene kant en verkoopcijfers aan de andere kant.”

Hoe ziet voor jou de toekomst er uit?

“Vroeger schreef ik twee boeken per jaar, maar ik heb met mijn vrouw afgesproken dat ik het rustiger aan zou gaan doen. Dit jaar probeer ik het boek over Blonde Dolly klaar te krijgen, en daarna heb ik nog geen concrete plannen. Zo lang mijn uitgeverij me nog wil hebben en mijn boeken nog goed verkopen dan blijf ik schrijven. Ik zou niet weten wat ik anders zou moeten doen. Achter de geraniums zitten of naar Koi karpers kijken?”

Korte recensie Het verdriet van Wilhelmina 

De quote “Truth is stranger than fiction, but it is because fiction is obliged to stick to possibilities; truth isn’t” van Mark Twain is het uitgangspunt dat Tomas Ross vaak gebruikt bij het schrijven van zijn boeken. Bij Tomas Ross lopen feit en fictie vaak naadloos in elkaar over, waardoor hij een heel eigen stijl heeft ontwikkeld in het Nederlandse thrillerlandschap. In het buitenland is de verweving van feit met fictie (dat faction wordt genoemd) redelijk bekend, maar in Nederland blijft dit subgenre helaas nog wat achter.

Met Het verdriet van Wilhelmina zet Tomas Ross de lezer net als in zijn vorige boeken weer als geen ander aan het denken over mogelijke complotten en theorieën. Dit maal worden de intriges van de bestuurlijke elite in Nederlands-Indië en de aanval op Pearl Harbor onder de loep genomen. Dit doet hij op een zodanig ingenieuze wijze dat het lang niet altijd duidelijk is waar fictie en non-fictie elkaar raken. Daarnaast schetst Tomas Ross ook nog eens een uiterst boeiend tijdsbeeld van Nederlands-Indië van vlak na de tweede wereldoorlog. Het verdriet van Wilhelmina is een mooi en intrigerend sluitstuk van de Arnie Springer trilogie dat zich vanwege de vele personages en de diverse lagen in het verhaal wél het beste op een aandachtige manier laat lezen.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Foto Tomas Ross: Ben Kleyn

Boeken van deze Auteur:

Poetins dochter

De man zonder gezicht

Het verdriet van Wilhelmina