"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het verraad van de intellectuelen

Zondag, 3 februari, 2019

Geschreven door: Julien Benda
Artikel door: Arnold Heumakers

Wilders en Baudet hebben er een nieuwe vijand bij en zijn naam is Benda

Julien Benda. De Franse filosoof en ‘absolute rationalist’ schreef in 1927 een inmiddels beroemd pamflet tegen intellectuelen die zich in dienst van de politiek stelden. Nu het eindelijk is vertaald, blijkt het nog altijd razend actueel.

[Recensie] Voor het eerst is Julien Benda’s klassieke pamflet La trahison des clercs (1927) vertaald in het Nederlands. Indertijd hebben Ter Braak en Du Perron ervoor geijverd, maar pas nu is het ervan gekomen. Beter laat dan nooit. En als we de inleiding van Thijs Kleinpaste mogen geloven, is Benda’s boodschap uit de jaren twintig nog altijd (of opnieuw) buitengewoon actueel. Kleinpaste ziet in Benda een bondgenoot in de strijd tegen het nationalisme, dat ook nu weer van de partij is. Wilders en Baudet, kortom, hebben er een nieuwe vijand bij, opgestaan uit het graf dankzij deze late vertaling.

Aan nationalisme en populisme had Benda (1867-1956) inderdaad een broertje dood. In zijn pamflet richt hij zich in het bijzonder tegen de intellectuelen die zich in dienst van de politiek hebben gesteld. Dat politici allerlei onzin uitkraamden en tegen de moraal ingingen, daar keek hij niet van op, maar dat intellectuelen dit goedpraatten en zelfs verheerlijkten, was volgens hem iets nieuws. Niet eerder hadden zij op zo’n schaal ‘verraad’ gepleegd aan hun eigenlijke roeping, die eruit bestond zich belangeloos te bekommeren om eeuwige, tijd- en plaatsloze waarden als waarheid, rechtvaardigheid en rede. Waarden die niet ondergeschikt mochten worden gemaakt aan wereldse zaken als natie of klasse. Dit laatste geeft aan dat Benda het verraad ook in linkse kring traceerde, hoewel hij zich het meest opwond over nationalisten als Maurice Barrès en Charles Maurras en hun extreemrechtse geestverwanten.

In feite was Benda tegen iedere vorm van intellectueel pragmatisme of realisme. Max Weber zou hem een Gesinnungsethiker hebben genoemd, iemand voor wie idealen heilig zijn, ongeacht de praktische consequenties. Vandaar dat Benda niet over intellectuelen spreekt, maar over ‘klerken’: een term die in het Frans doet denken aan kerk en klooster. In het Nederlands is dat anders en dus geeft de vertaalster (die uitstekend werk verrichtte) aan ‘intellectueel’ de voorkeur. La trahison des clercs is Het verraad van de intellectuelen geworden.

Archeologie Magazine

Dreyfus-affaire

Voor de boodschap maakt het geen verschil. Een echte intellectueel dient zich volgens Benda te gedragen als een ‘klerk’ of geestelijke, als iemand die zich om de goddelijke waarheid bekommert. Alleen uit naam daarvan mocht hij zich in de wereld begeven om daar het een en ander recht te zetten. Kleinpaste hamert er terecht op, dat Benda elke vorm van maatschappelijke betrokkenheid afwees. Als we Kleinpaste mogen geloven, was het zelfs een heilige plicht voor de intellectueel om zijn stem te verheffen zodra er met de waarheid of de rechtvaardigheid een loopje werd genomen.

Benda heeft dat zelf meer dan eens gedaan, voor het eerst tijdens de Dreyfus-affaire, aan het eind van de negentiende eeuw, toen hij het opnam voor de ten onrechte wegens hoogverraad veroordeelde Joodse kapitein Dreyfus. Opmerkelijk is dat Benda al in een van zijn eerste interventies duidelijk maakt dat het hem alléén om ‘de idee’ ging en dat ‘het persoonlijke lijden van Dreyfus’ hem ‘volmaakt onverschillig’ liet. Ook van Joodse solidariteit (Benda was van Joodse afkomst) kon geen sprake zijn. Later zou hij de ware klerk of intellectueel zonder blikken of blozen ‘onmenselijkheid’ voorschrijven, net zoals de waarden die hij verdedigde ‘onmenselijk’ waren, oftewel eeuwig, buiten de wereld staand, transcendent.

Hoe ver Benda daarin wenste te gaan, blijkt uit zijn eerste roman L’ordination (1913), waarin een intellectueel met een doodziek dochtertje na veel innerlijk geworstel voor de liefde kiest en al zijn hoogdravende ambities laat varen. De roman lijkt een larmoyant melodrama, zoals er wel meer bestaan (boekenwurm beseft eindelijk dat er meer is op aarde dan pen en papier), maar zo’n slechte schrijver was Benda nu ook weer niet. Wie goed leest, ontdekt al gauw dat de schrijver het faliekant oneens is met zijn hoofdpersoon. Dat die voor zijn lieve dochtertje koos, was in Benda’s ogen een smadelijke ‘val’ en bewees dat hij niet geschikt was voor het ware klerkenbestaan. Niet ‘onmenselijk’ genoeg.

Duitsers uitroeien

In zijn autobiografische boeken La jeunesse d’un clerc (1936) en Un régulier dans le siècle (1937) noemt Benda zichzelf meer dan eens een ‘halve’ of ‘onzuivere’ klerk. Ook hij voldeed in eigen ogen niet altijd ten volle aan het ideaal, zij het niet uit liefde maar vanwege de gevaren van elk werelds engagement. Kleinpaste overdrijft een beetje wanneer hij het engagement van Benda’s intellectueel als diens heilige plicht omschrijft. In werkelijkheid was Benda een stuk ambivalenter. Idealiter gaf hij de voorkeur aan de afzijdige, onverstoorbare cultus van het ware en het eeuwige. Hij kon het alleen niet laten zich telkens toch weer in de strijd te mengen, opgezweept door verontwaardiging, haat en drift: precies de ‘gevoelens’ waarvan hij de entree in politiek, literatuur en filosofie zo betreurde. Met als gevolg dat hij zich als geëngageerd intellectueel zelf ook schuldig heeft gemaakt aan het ‘verraad’ dat hij in zijn pamflet welsprekend aan de kaak stelt.

Over zijn inzet ten gunste van Dreyfus kon hij nog met enige plausibiliteit beweren dat hij enkel door ideële motieven werd gedreven, al zijn er ook critici die in zijn ‘onmenselijke’ opstelling een verdrongen Joodse zelfhaat hebben bespeurd. Maar wat te denken van zijn patriottisme tijdens de Eerste Wereldoorlog? Het lukte Benda toen om vrijwel alles wat hij in de moderne tijd verafschuwde, inclusief het ‘irrationalisme’ van aartsvijand Bergson, tot een Duitse oorsprong te herleiden. De Duitsers zei hij als volk zozeer te haten dat wanneer hij met één druk op de knop alle Duitsers had kunnen uitroeien, hij dat zeker zou hebben gedaan. Dat liegt er niet om. Je vraagt je af waar nu precies het verschil zit tussen dit patriottisme en het tegelijkertijd door Benda bestreden nationalisme van de Action Française en haar leider Charles Maurras, met wie hij bovendien een jegens alle moderne kunst en literatuur onverdraagzame voorliefde voor het classicisme deelde.

Onderduiken

Het verschil bleek overduidelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Maurras – tot dan altijd fel anti-Duits – met de bezetter collaboreerde, terwijl Benda als Jood moest onderduiken. Maar het was er altijd al. De geest van waaruit Benda dacht en schreef, hoorde eerder bij links dan bij rechts, al bleef hij ook daar een vreemde eend in de bijt. Zijn linkse sympathieën brachten hem in de jaren dertig en veertig tot een verregaande toegeeflijkheid jegens het communisme. Waarom? Omdat de communisten de meest consequente bestrijders waren van fascisme en nazisme. Dus terwijl andere felllow travellers soms moeite hadden met de communistische praktijk, die ze goedpraatten op grond van de ideologie, verwierp Benda de ideologie, hoewel hij de communistische daden (tot aan de stalinistische showprocessen toe) tamelijk kritiekloos accepteerde. De enige waardering die hij in ideologisch opzicht voor het communisme kon opbrengen, kwam neer op de klassieke smoes dat het in beginsel toch naar ‘rechtvaardigheid’ streefde.

Welbeschouwd steunde Benda het communisme dus voor een belangrijk deel uit pragmatische overwegingen – precies de manier van denken die hij als intellectueel ‘verraad’ had gebrandmerkt. Wanneer zelfs de belangrijkste klokkenluider van dit verraad zich er zelf aan heeft schuldig gemaakt, dan kunnen we misschien stellen dat het zich niet laat vermijden. En dat het ideaal waarvoor Benda zich sterk maakte daadwerkelijk niet van deze wereld is.

Verheven kernwaarden

Kleinpaste trekt een andere conclusie en eindigt met een pleidooi voor een kritische houding, die hoe dan ook vasthoudt aan enkele boven alles verheven kernwaarden, zoals “de elementaire waardigheid van mensen”, en die zich keert tegen “elke vorm van machtsmisbruik en cynisme”. Een pleidooi, kortom, voor onvoorwaardelijk moralisme in de politiek. Op deze manier tracht hij de zuiverheid van Benda’s ideaal te redden, ook al weet hij heel goed (“Benda’s zonden zijn evident”) dat van die zuiverheid in de praktijk niet zoveel terecht kwam.

Bij hemzelf gaat het nauwelijks anders. Door Benda in te zetten tegen de Wildersen en de Baudets van deze wereld herhaalt Kleinpaste Benda’s verzet tegen de nationalisten van weleer. Een vorm van politieke instrumentalisering, die van meet af aan onzuiver uitpakt. Kleinpaste neemt van zijn onderwerp wat hij kan gebruiken en negeert of bagatelliseert de rest. Zo geef je jezelf altijd gelijk. En waar heb je Benda dan eigenlijk nog voor nodig? Is Benda met zijn ‘onmenselijkheid’, zijn anti-Duitse bloeddorst en zijn eigen ‘verraad’ niet eerder een ietwat beschamende bondgenoot die je beter op afstand zou kunnen houden?

Wat mij betreft zit de actualiteit van Benda, juist door alle smetten op zijn ‘zuivere’ blazoen, ergens anders in. En wel in de aanleiding die hij biedt om een idealistisch en moralistisch engagement als het zijne, dat zich niet bekommert om praktische consequenties, nog eens aan een kritische reflectie te onderwerpen. Gek genoeg is dat op een bepaalde manier óók in de geest van Benda – juist omdat het liever distantie bewaart tot het politieke strijdperk.

Niet-tragische conceptie van het leven

Zo kun je oog krijgen voor nog wat andere eigenaardigheden in Benda’s wereldbeeld, zoals voor de “niet-tragische conceptie van het leven” die hij in La jeunesse d’un clerc toeschrijft aan de negentiende-eeuwse bourgeoisie waaruit hij afkomstig was, en die hij er ook zelf op na hield. Inderdaad, voor het tragische of zo men wil tragikomische karakter van de werkelijkheid ontbreekt bij deze zelfverklaarde ‘absolute rationalist’ elke ontvankelijkheid. Dat mens en wereld vol tegenstrijdigheden zitten en dat een zwart-wit moralisme daar weinig recht aan doet, weigert hij te erkennen, zich beroepend op het eeuwige, het alle historische contingentie overstijgende karakter van zijn waardenstelsel. Benda redeneert, en daar laat hij zich op voorstaan, als een seculiere gelovige.

Hoe ze er ook vergroeid mee zijn, westerlingen kunnen democratie niet voor lief nemen, waarschuwt hoogleraar geschiedenis Timothy Snyder. Lees ook: “Onze democratie is niet meer vanzelfsprekend.”

Juist ten opzichte van de politiek kan zo’n houding, die om haar eigenzinnige rechtlijnigheid onwillekeurig ook een zekere bewondering afdwingt, rampzalig uitpakken. Omdat zij nooit rekening houdt met de wezenlijke complexiteit der dingen, omdat zij altijd in extremen denkt en uitgaat van heldere maar in werkelijkheid meestal troebele tegenstellingen. En omdat zij onder alle omstandigheden overtuigd blijft van het eigen onwankelbare gelijk. Wie Benda’s ‘evidente’ zonden serieus neemt, zou daarom de ideale intellectueel ook anders kunnen definiëren: niet als een politieke moralist door dik en dun, maar als een matigend tegenwicht in het zo vaak hysterische vormen aannemende politieke en publieke debat. Ook een democratie heeft bezonnenheid nodig.

Intellectuelen die dit te weinig vinden, verwijs ik graag naar de passage in Un régulier dans le siècle, waar Benda – opeens bijna gematigd – de bekentenis doet dat het hem nooit erom te doen was geweest “de wereld te redden”. Het enige wat hij had willen redden was de “eer van de klerk”. Dat is nu, niet minder dan toen, al moeilijk genoeg.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad

Lees ook een eerder essay van Arnold Heumakers over Julien Benda