"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het vogelhuis

Zondag, 25 juni, 2017

Geschreven door: Eva Meijer
Artikel door: Karlijn Ligtenberg

Kijken door de ogen van een Ander (deel 2)

Een verkenning van intersoortelijk begrijpen aan de hand van drie boekbesprekingen

Filosofische vragen over de status van mens en dier, en vooral de verhouding tussen de twee, zijn er altijd al geweest. De filosofie kent een lange geschiedenis van het uitlichten van verschillen en het poneren van tegenstellingen, zelfs na Darwin’s interventie. Gedurende de laatste decennia duikt er echter steeds meer wetenschappelijk onderzoek op dat wijst op het bestaan van graduele verschillen in plaats van duidelijke breuklijnen tussen menselijke en niet-menselijke cognitie en intelligentie. Deze ontdekkingen hebben onmiskenbaar hun weerslag op (het denken over) de relatie tussen mensen en andersoortigen.

In een drieluik bespreken Nijmeegse filosofiestudenten recente boeken over dit onderwerp. Deel 2: Eva Meijer – Het vogelhuis

[Essay] In de biografisch geïnspireerde roman Het vogelhuis schetst schrijver en filosoof Eva Meijer het leven van Gwendolen Howard, een Britse vogelonderzoeker. Len leidt een onalledaags bestaan. Ze verruilt op den duur het grootsteedse Londen voor een teruggetrokken leven in Ditchling. Daar doet Len op eigengereide wijze onderzoek naar vogels. Niet alleen Len is een belangrijk personage in deze roman. De vogels in deze roman – Kaalkopje, Ster, Petertje en vele anderen – zijn geen stereotypen, noch symbolische wezens. Elk dier heeft een eigen karakter; is een persoonlijkheid. De onderzoekende Len verdedigt de individualiteit van de vogel. Ze verzet zich bovendien tegen behavioristisch laboratoriumonderzoek dat in de wetenschap van haar tijd gangbaar is. Dat komt haar op een hoop kritiek te staan.

Het vogelhuis vertelt in eerste instantie verhaal van de jonge Len. Haar jeugd beleeft ze in Wales, waar ze samen met haar broers en zus opgroeit onder de vleugels van een moeder met een alcoholprobleem en een vader die dicht. Hij geeft zijn liefde voor vogels door aan Len. Als de familiehond op de stoep staat met een gehavend pimpelmeesje in zijn mond, worden alle zeilen bijgezet om zijn welzijn te garanderen. Len en vader stuiven naar de slager om een smakelijk tartaartje te halen voor de gewonde vogel. Dit tafereel blijkt illustratief voor Lens verstandhouding met dieren: vogels behandelt ze zoveel mogelijk als individuen met een innerlijk leven.

Hoewel de relatie van Len met vogels centraal staat in de roman, registreert Meijer en passant de positie van de vrouw in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is de tijd van de suffragettes die stemrecht voor vrouwen bevechten. Len gaat gebukt onder de verwachtingen die heersen ten opzichte van jonge vrouwen. Zo merkt Len op: “Trouwen, kinderen krijgen, langzaam in de jas van mijn ouders glijden. De jongens hoeven dat niet. Die kunnen gewoon hun eigen gang gaan.” In Londen vindt Len een plekje in een gerenommeerd orkest en ze schopt het uiteindelijk tot eerste violist.

Toch verruilt Len vlak voor het begin van de Tweede Wereldoorlog het stadse leven voor een kalmere plek. Ze hekelt het Londense gekrakeel en vindt in de hoofdstad geen rust om vogels te bestuderen; er is maar weinig natuur. Of, zoals ze later opmerkt: “Zien heeft tijd nodig. In Londen was er te veel afleiding.” Hoe anders is dat in Ditchling, Sussex, waar Len een huis koopt. ‘Bird cottage’ vormt de setting voor Lens onconventionele onderzoek naar vogels.

De dieren mogen in- en uitvliegen, drinken net als Len water uit de kraan, ze plukken straffeloos het tapijt kaal, trekken draadjes uit Lens sokken, poepen op de piano en zijn welkom in alle kamers van het huis. Len gaat de deur niet vaak uit en het ontvangen van bezoek probeert ze in te dammen. De postbode verzoekt ze om post aan het begin van haar erf af te geven. Als hij telkens tot de deur zou lopen, raken de vogels uit hun hum. De fotograaf van een vogeltijdschrift bezorgt Len de kriebels. Hij beweegt zich als een ongeleid projectiel door het huis om Lens gevederde huisgenoten op de gevoelige plaat vast te leggen. Zijn onaangepastheid werkt Len zo op de zenuwen dat ze resoluut besluit nog maar een handvol bekenden in haar huis toe te laten. Ze begrenst haar eigen contacten om het welzijn van de vogels te bevorderen.

Het samenleven met vogels vormt het vertrekpunt voor haar onderzoek. Zij en de vogels moeten lang aan elkaar wennen, vertrouwd met elkaar raken. Lens muzikale gehoor is van onmisbare waarde bij het interpreteren van de vele vogelgeluiden. Dagenlang tuurt en luistert ze naar de vogels in en rondom haar huis. Onderwijl brengt ze de levensloop van die beestjes in kaart. De hiërarchie van de actieve onderzoeker en het passieve onderzoeksobject is voor Len uit den boze. Ze deinst er bovendien voor terug generaliserende uitspraken te doen over de vogels die ze onderzoekt.

Ondertussen krijgt Len een plek als columnist in het tijdschrift British Birds, waar ze schrijft over de levens die de vogels leiden. Dat podium leidt tot bekendheid bij het grote publiek en stapels lezersbrieven vallen op de mat. Lezers leveren kritiek op Len’s al te menselijke voorstelling van de dieren – zo schrijft Len de vogels bijvoorbeeld gemoedstoestanden als paniek en rouw toe. Toch buigt de eigenzinnige onderzoeker niet: “Mensen denken dat ik de vogels menselijke eigenschappen toedicht,” constateert ze. “Ze snappen niet dat die eigenschappen helemaal niet alleen menselijk zijn.”

Constant probeert Len de grens tussen mens en dier te bevragen, niet zelden door de mens een spiegel voor te houden. Zo merkt Len op: “Mensen zien de andere dieren niet goed omdat ze zichzelf zo belangrijk vinden – hun gedrag heel nauwkeurig beschrijven zou ze al in een ander licht stellen.” Wanneer bioloog Julian Huxley bij haar op de stoep staat om te praten over haar onderzoek merkt Len op: “Je hoeft niet hetzelfde te zijn om een ander te kunnen begrijpen. Misschien moet je wel op elkaar lijken.”

En op elkaar lijken, dat is wat de vogels en Len op een bepaalde manier doen. Len levert wat van haar mensenleven in: ze leidt een teruggetrokken bestaan, beperkt bezoek van andere mensen zo veel mogelijk, en strijdt tegen de gemeente als die de leefruimte van vogels dreigt te beperken. De vogels leren ondertussen van Len hoe ze moeten tellen en wonen in het mensenhuis, dat gaandeweg steeds meer een vogelhuis wordt.

Meijer laat ten slotte in de wetenschapsopvatting van Len scepsis doorschemeren ten opzichte van de onderzoeksmethodes van haar tijd. Van het onderzoek dat plaatsvindt in laboratoria wil Len niets weten. Al in Londen merkte Len tegen een vriendin op dat het “moreel maar ook wetenschappelijk verkeerd [is] om vogels in laboratoria te onderzoeken. Ze gedragen zich dan anders. De vogels die bij ons thuis kwamen waren veel slimmer dan uit dit soort onderzoek blijkt.” Vogels onderzoeken in een laboratorium zal dan ook lang niet altijd relevante kennis opleveren over het gedrag van vogels, vermoedt Len. En dan is er nog die sprekende analogie die in al zijn eenvoud de vinger precies op de zere plek legt: “Je laat mensen ook niet in een hok zitten, zonder anderen, dagenlang of wekenlang, in een vreemde steriele omgeving, met gladde wanden, ruikend naar schoonmaakmiddel en onbekende vogels, om dan te testen hoe slim ze zijn.”

Eerder verschenen in Splijtstof

Lees hier deel 1 en deel 3 uit deze serie