"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het woeden der gehele wereld

Zaterdag, 6 juni, 2020

Geschreven door: Maarten 't Hart
Artikel door: Arnold Heumakers

Terug naar Maassluis

[Recensie] Er bestaat in Nederland geen betrouwbaarder schrijver dan Maarten ‘t Hart. Wie van hem een boek openslaat, weet wat hij verwachten kan. Ook ‘t Harts nieuwe roman Het woeden der gehele wereld hoeft daarom niemand teleur te stellen, die niet op een verrassing uit is. Zuinigheid, muziek, platonische liefde, een gereformeerde jeugd in Maassluis, de “troostrijke geur van koolzaad,” een passie voor gruttenbrij, een afkeer van filosofie en van “verheven literaire verhalen” – het is weer allemaal aanwezig. Zelfs de moord, die van de roman een soort detective maakt, is niet nieuw, want met De kroongetuige (1983) had ‘t Hart al eerder een poging in deze richting gedaan.

De hoofdpersoon heet dit keer Alexander Goudveyl, net als de ‘vijfderangs’ componist over wiens buitenechtelijke ‘amour fou’ we in Onder de korenmaat (1991) het een en ander mochten vernemen. De nieuwe roman bevat het relaas van zijn jeugdjaren en dat brengt de lezer onmiddellijk op wel zeer vertrouwd terrein. Terug naar Maassluis – zo zou een groot deel van ‘t Harts literaire productie kunnen heten. Met onvermoeibare ijver blijft deze schrijver zijn eigen jeugd overdoen.

Blijkbaar kan ook het grote publiek hier maar niet genoeg van krijgen, want van ‘t Hart zijn inmiddels bijna twee miljoen boeken verkocht, zo meldt zijn trotse uitgever bij de presentatie van Het woeden der gehele wereld. Sommige van die steeds terugkerende elementen hebben iets onverwoestbaars. In deze roman is bijvoorbeeld het portret van Goudveyls ouders, ten prooi aan onmenselijke zuinigheid, zeer vermakelijk. Evenals dat van de familie Varekamp, die principieel geen bloedworst eet en te lijden heeft onder aanvallen van collectieve hoofdpijn. Om van deze pittoreske details te kunnen genieten is alleen een zekere mate van amnesie vereist, aangezien ‘t Hart soortgelijke zaken al zo vaak heeft beschreven.

Het enige wat verschilt is het verhaal zelf, dat fungeert als een raamwerk waarbinnen ‘t Hart zijn bekende wereld wederom – als nieuw – aan de man tracht te brengen. In Het woeden der gehele wereld is dat verhaal ontleend aan het detective-genre. In Maassluis is vlak voor Kerstmis 1956 tijdens een ‘Kruishoop-campagne’ om ook de laatste heidenen van het stadje tot de Heer te bekeren een politie-agent vermoord, en aan het slot van de roman weten we met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wie de dader is geweest.

Boekenkrant

Zoiets houdt de spanning erin, zoals in elke andere detective. Maar ‘t Hart heeft zijn afkeer van ‘verheven’ literatuur ditmaal nog verder doorgedreven. Behalve bij de detective heeft hij ook bij het melodrama geleend, met als gevolg dat het slot tevens een complete herziening van de ‘Familienroman’ van de hoofdpersoon met zich mee brengt. Alexander Goudveyl blijkt de zoon van een ander te zijn. En dan valt alles op zijn plaats: zijn gevoel er niet helemaal bij te horen, zijn ontvankelijkheid voor de geheimzinnige luister van de sterren, zijn liefde voor de piano en zijn ambitie om als componist aan het bekrompen ouderlijke milieu te ontsnappen. Het valt nu eenmaal niet mee een koekoeksjong te zijn in het nest van een ander.

Heeft ‘t Hart met dit gegeven (waarvan de wortels blijken terug te gaan naar een onverkwikkelijke gebeurtenis in de Tweede Wereldoorlog) nu ook een interessante roman geschreven? Niet echt, ben ik bang. Daarvoor is hij in stilistisch opzicht toch te dicht bij huis gebleven. Als een traditionele verteller neemt hij zijn lezers bij de hand, onderweg voor clichés en gemeenplaatsen niet terugdeinzend. “Maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen,” schrijft hij bijvoorbeeld. Op de – onwaarschijnlijke – ontknoping reageert de hoofdpersoon met een: `Dit is toch te gek voor woorden, dit is absolute, complete, volledige waanzin, zulke dingen kunnen in opera’s gebeuren, in Le Nozze di Figaro, maar toch niet in werkelijkheid?”

En wanneer er waardering voor een muzikale prestatie moet worden uitgedrukt, stuiten we op een machteloze passage als de volgende: “Zoals ze dat zong, moeiteloos, vrijwel zonder vibrato, en met het mooist denkbare legato, ach, daar zijn geen woorden voor. En dan daarbij te bedenken dat ‘Au bord de l’eau’, zelfs in het oeuvre van Fauré, van een onbegrijpelijke en ongeëvenaarde schoonheid is, en daarbij toch ook van een wonderlijke eenvoud!”

Maar het ergst van al is ‘t Harts kennelijk onbedwingbare behoefte om alles uit te leggen. Dat begint al meteen na de proloog, wanneer hij zijn hoofdpersoon en verteller laat verzuchten: “Het was zo’n vreemde wereld, die wereld van mijn jeugd,” om vervolgens uit te weiden over gassies, juten, hittepetitjes en andere merkwaardige uitdrukkingen en gezegden die in zijn ‘wereld’ werden gebezigd. Door het al bij voorbaat te hebben aangekondigd, verhindert hij dat de lezer zelf op het idee zou kunnen komen dat dit inderdaad een vreemde wereld moet zijn geweest.

Weliswaar krijgt deze vreemdheid door de ontknoping ook nog een andere dimensie, maar het kwaad is dan al geschied. Op dezelfde manier verpest hij elders een op zichzelf komische passage waarin een gedreven evangelist orakelt over “Het Gruis, het Gruis, en nog eens het Gruis,” door daar nodeloos aan toe te voegen: “Het verbaasde en hinderde mij toen overigens dat hij het woord Kruis uitsprak als Gruis; nu, na al die jaren verbaast het mij minder.”

‘t Hart slaagt er maar niet in iets voor zichzelf te laten spreken. Geen moment mogen we vergeten dat hij het is die het woord voert. Alexander Goudveyl is dan ook ondanks zijn in de ontknoping onthulde afkomst het zoveelste alter ego van de schrijver, behept met diens oubollige verteltrant en diens uit vroegere publicaties en interviews overbekende voorkeuren en afkeuren. Wil zoveel eenvormigheid op den duur geen irritatie wekken, dan moet je wel van heel goeden huizen komen. Een eenvoudig misdaadverhaal is dan niet voldoende, vooral niet als dit in weerwil van het geleende oorlogsleed en het betoonde ontzag voor de mateloosheid van het heelal nauwelijks weet te verbergen dat het eigenlijk een ouderwetse draak is.

Eerder verschenen in De Volkskrant en Arnold Heumakers