"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het wolkenpaviljoen

Vrijdag, 10 juli, 2020

Geschreven door: Jannie Regnerus
Artikel door: Marnix Verplancke

Nodigt uit tot contemplatie en verstilling.

De eerste zin

“Luut tuimelt door de tijd, wat thuis namiddag is wordt hier al nacht.”

Recensie

Architect Luut is naar de Ise Jingu-tempel gereisd, de heiligste tempel van Japan die al eeuwen oud is en tezelfdertijd om de twintig jaar wordt vernieuwd. Eens de bestaande tempel twaalf jaar oud is, wordt even verderop aan een nieuwe begonnen, exact dezelfde en gebruik makend van dezelfde technieken en materialen. Wanneer deze nieuwe acht jaar later klaar is, wordt de oude afgebroken en in stukken over heel Japan verspreid, als betrof het relieken. De huidige tempel is de 62e kopie van de eerste uit de dertiende eeuw.

Boekenkrant

Luut heeft iets met het idee van spirituele reiniging dat hij achter deze traditie meent te herkennen. Ook hijzelf is immers op zoek naar herbronning, omdat hij niet langer overweg kan met het tijdelijke en functionele bouwen in het hedendaagse Nederland, maar ook omdat zijn huis sinds zijn scheiding van Kris steeds minder als een thuis is gaan aanvoelen. Echt ver uit elkaar wonen Luut en Kris nochtans niet. Er ligt alleen een gracht tussen hen in, en een brug verbindt hun beide oevers. Ze kunnen zelfs naar elkaar wuiven, maar de brug oversteken doen ze niet.

Dat laten ze over aan Tessel, hun dochter, die ieder weekend gepakt en gezakt de oversteek maakt om een week bij de andere ouder te gaan wonen. Tessel is als een boom waarvan de stam op een meter boven de grond in tweeën splijt en die van daaruit als twee dunnere stammen verder groeit, schrijft Jannie Regnerus in haar nieuwe roman Het wolkenpaviljoen. Je hoopt dan dat die stammen niet al te ver uit elkaar zullen wijken, zodat ze later toch één kruin vormen.

Wie het werk van schrijfster en beeldend kunstenaar Regnerus kent, zal niet verbaasd zijn over deze knappe metafoor. Zo om de drie à vier jaar komt ze met een uitgepuurd boekje, met hoofdstukjes van slechts een paar bladzijden waarin meer gezegd wordt dan in sommige dikke romans. Regnerus is een Japan-liefhebster. Het land komt regelmatig terug in haar boeken en ze heeft er ook een paar jaar gewoond. Ze schrijft dan ook geen boeken, zou je kunnen opmerken, ze legt traditionele rotstuintjes aan die niet willen imponeren, maar met hun verleidelijke eenvoud in tegendeel uitnodigen tot contemplatie en verstilling.

3 vragen aan Jannie Regnerus

Wilde je met dit boek op het belang van tradities wijzen?

Regnerus: “Er zijn tradities en tradities natuurlijk, en ik ken wel een aantal sociaal-maatschappelijke tradities die ik met een glimlach naast me neerleg, maar er zijn ook andere. Wat ik mooi vind, en wat bijvoorbeeld ook opgaat voor de Sagrada Familia in Barcelona, is dat er bouwwerken worden opgetrokken die voor eeuwen zijn bedoeld en dus de duur van een mensenleven overstijgen. Op zo’n moment krijgt architectuur iets van een bos waar je doorheen loopt, iets wat er altijd al geweest is en er altijd zal zijn. Dat geeft een prettig houvast in een mensenleven.”

Is het niet typisch voor de hybris van ons westerlingen dat wij ons niet langer naar enige traditie willen schikken? Wij bepalen ons lot wel zelf, toch?

Regnerus: “In het leven kan het er grillig aan toegaan. Het is maar goed dat er dan plekken zijn die onveranderd blijven en waar je even kunt schuilen. In deze roman heb ik een architect als hoofdpersonage gekozen die in zijn persoonlijk leven te maken krijgt met het verlies van zijn thuis terwijl hij aldoor huizen bouwt voor andere gezinnen. Hoe raapt hij zich weer bij elkaar, vroeg ik me af en slaagt hij er net als die Japanse tempel in zich weer op te bouwen? Uiterlijk zal hij nadien dezelfde zijn, maar innerlijk niet.”

Je schrijft ook bijzonder essayistisch, een verhaaltje vertellen vind je onvoldoende?

Regnerus: “Die essayistische kant ontspruit aan mijn eigen interesses. Wat ik zie en lees haakt dan aan iets wat onder mijn huid leeft. Een foto van een met ijzerdraadjes gevlochten vogelnest zet me aan het denken over de vraag waar onze nestdrang vandaan komt, en vooral, waarom die gepaard gaat met een blind vertrouwen in een goede afloop. Zo sluipt iets vervolgens mijn boek binnen. En ook in mijn beeldende kunst gaat het zo. Ooit maakte ik een verzameling foto’s van op het strand aangespoelde schoenen. Het idee kwam voort uit een krantenartikel dat ik had gelezen waarin uitgelegd werd waarom op de Nederlandse kust linkerschoenen aanspoelen en op de Schotse kust rechterschoenen. Het heeft alles met de vorm van de zool en verschil in zeestromingen te maken, waardoor die schoenen, die als een paar begonnen, als geliefden langzaam uit elkaar drijven. Daar zit een diepmenselijke tragiek in waar ik iets mee aankan, dacht ik.”

Eerder verschenen in Knack