"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

High society

Donderdag, 25 oktober, 2018

Geschreven door: Jonathan Bikker
Artikel door: Kees Bals

Op zijn mooist, machtigst en krachtigst

In High society toont het Rijksmuseum Rembrandts Marten en Oopjen als prachtvoorbeelden van het ‘portret ten voeten uit’.

[Recensie] In het oeuvre van Rembrandt zijn Marten Saalmans en Oopjen Coppit uitzonderlijk. Het enige andere portret waarop hij iemand van kop tot teen afbeeldde is het Portret van een man uit 1639, dat nu in Kassel hangt. Maar in de kunstgeschiedenis maken de twee recente bewoners van het Rijksmuseum deel uit van een bijzonder genre: het portret ten voeten uit. In High society – de tentoonstelling in winter en voorjaar 2018 en het bijbehorende boek – toont het museum de plaats van Marten en Oopjen in deze geschiedenis.

Het grote geld
Dat portret ten voeten uit is waarschijnlijk nooit eerder zo duidelijk en nadrukkelijk gepositioneerd. Toch stond het in de prijsstaten van schilders door de eeuwen heen afzonderlijk vermeld, zo laat Jonathan Bikker, conservator onderzoek, zien. Zo’n volledig portret kostte al snel drie keer zo veel als een eenvoudige buste. Die hoge prijs is een van de belangrijkste verklaringen waarom dit genre altijd een bestaan in de marge heeft gehad.
Het was daarom in eerste instantie voorbehouden aan koningen en vorsten. Keizer Karel V, Filips II van Spanje, Hendrik VIII van Engeland, ze lieten zich op hun mooist, machtigst en krachtigst afbeelden. Op het moment dat het jonge echtpaar Marten en Oopjen poseerde voor Rembrandt kwamen zij uit de belangrijkste regentenfamilies van de belangrijkste stad van een republiek die op het toppunt van haar macht was. De portrettengalerij in de catalogus, die het hart van het boek vormt, laat daarmee ook zien waar het grote geld zich bevond in het westelijk deel van Europa vanaf de zestiende eeuw: vorsten, adel, de handelsfamilies in Vlaanderen en Holland, grootgrondbezitters. In de negentiende eeuw zie je de democratisering opkomen: een vooraanstaande arts, een zakenman, maar ook een schilder, of de vrouw van de schilder en societyfiguren.

Heiligen
Bikker omschrijft het genre niet helder, maar de ondertitel van het boek luidt Levensgroot, staand en ten voeten uit. De besproken doeken zijn dan ook allemaal rond de twee meter hoog, terwijl ze in een bloeiperiode in Engeland tweede helft achttiende eeuw nog zo’n dertig tot veertig centimeter groter konden zijn. In zijn beschrijving van de ontwikkelingen in het genre lijkt Bikker enigszins aftastend. Soms maakt hij hink-stap-sprongen op en neer door de tijd en legt hij daarbij opmerkelijke verbanden. Zo werkt de kale achtergrond die Velázquez in de eerste helft van de zeventiende eeuw gebruikte in zijn portret van Don Pedro de Barberana y Aparregui inderdaad prachtig, maar zou Manet zich 250 jaar later daar werkelijk direct door hebben laten inspireren toen hij De kunstenaar schilderde?

Foodlog

De inperking van het genre, in het bijzonder tot de ‘high society’, lijkt ook van invloed op de beschrijving van de voorgeschiedenis en het einde ervan. Religieuze kunst blijft vrijwel buiten beschouwing, terwijl het al in de veertiende en vijftiende eeuw heel gewoon was om Bijbelse figuren en heiligen volledig weer te geven. Wel vaak op kleiner formaat, maar met de overgang van hout naar doek als drager vanaf de vijftiende eeuw, werden bijvoorbeeld ook altaarpanelen veel groter. Bikker laat de “glorietijd van het portret ten voeten uit” abrupt eindigen met de Eerste Wereldoorlog. Als verklaring noemt hij onder meer de opkomst van een avant-garde die het genre “conservatief, ouderwets en commercieel” vond. Inderdaad kun je Nederlandse schilders als Jan Sluijters, Pyke Koch en Carel Willink nog verdenken van een hang naar vergane tijden, maar bij Oostenrijkse en Duitse expressionisten als Max Beckmann, Richard Gerstl, Georg Grosz en Otto Dix is dat toch iets moeilijker. Maar zelfs na ’45 halen schilders als Francis Bacon en Marlene Dumas hun neus niet op voor het portret ten voeten uit. Bovendien lijken fotografen als Richard Avendon, Arnold Newman en Malick Sidibé het stokje te hebben overgenomen. Bij Rineke Dijkstra is het kop-tot-teen-portret zelfs leidend in haar werk. Zij gebruikt het genre echter niet meer om kracht uit te drukken, maar om juist de kwetsbaarheid van mensen te zoeken. De stelling is verdedigbaar dat het portret ten voeten uit de laatste honderd jaar zich verder heeft ontwikkeld, verdiept en gedemocratiseerd.

Overtuigingskracht
De manier waarop het Rijksmuseum Marten en Oopjen in de kunstgeschiedenis heeft geplaatst is kortom verrassend en prikkelend. Op welke wijze het museum het jonge paar ook zal presenteren wanneer het in de loop van het Rembrandtjaar 2019 terugkeert van zijn logeerpartij in Parijs, het geeft in elke geval opnieuw de gelegenheid je te laten ontroeren door de overtuigingskracht van de schilder.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur:

Rembrandt - Biografie van een rebel

High society