"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hoe God verdween uit Jorwerd

Dinsdag, 27 april, 2021

Geschreven door: Geert Mak
Artikel door: Quis leget haec?

Een Nederlands dorp in de twintigste eeuw

[Recensie] Ik wist wel dat Geert Mak een begenadigd verteller was. In Europa had ik al gelezen van hem. Maar of het boek Hoe God verdween uit Jorwerd iets voor mij zou zijn, dat viel te bezien. Verhalen van Het Friese platteland, je moet er van houden, ik ben toch een stadsmens.

Alle schroom kan overboord, het is een fantastisch boek. Mak doet in zo’n 330 pagina’s uit de doeken hoe een Fries dorp zich heeft ontwikkeld door de tijd heen en lardeert dat met prachtige beschrijvingen:

“In Jorwerd, zelfs in het moderne Jorwerd, bestond nog veel van wat de stad verloren had. Het rook er naar gras, rook, zaagsel, hooi, mest en aarde. De nachten waren er zwart, en de lucht stond nog vol sterren…Een storm was hier een avontuur, zoals je dat in de stad niet meer meemaakte. Een paar dagen na Peets begrafenis begon de wind over de vlakte te razen, de schapen gingen plat, de kont in de wind, en op sommige plaatsen kon je bijna niet meer lopen. Wolken joegen over de hemel als rook uit een fabrieksschoorsteen. Bomen en boerderijen stonden scherp gestoken tegen de donkergrijze lucht. In het dorp ratelden de dakpannen, bomen en lantarenpalen floten, plastic biobakken rolden over de weg. De lucht was vol onrust, en toen de kinderen uit school kwamen rende ze juichend over straat, de jassen halfopen, als bladeren lieten ze zich op de vlagen voortzeilen.”

Mak verhaalt over de eerste boeren in het gebied, over de koeien die ze hielden (geel van kleur, de rood- en zwartbonten volgden veel later) en over de leegte en weidsheid van het land. Hij geeft aan dat tot het eind van de 18e eeuw het boerenbestaan erg traditioneel was. Boeren gebruikten in essentie nog dezelfde middelen als aan het begin van de jaartelling; ploeg, mest, irrigatie en de trekkracht van paarden en ossen. Daarna kwam er verandering. Dat had vooral te maken met de bevolkingsgroei. In de 19e eeuw nam het aantal Nederlanders toe van twee miljoen tot tien miljoen. Die moeten gevoed worden en dat had nogal wat gevolgen voor de landbouw. Een tweede verandering was het transport. Spoorwegen en transatlantisch transport werd fors uitgebreid en de Nederlandse runderexport vertwintigvoudigde ineens. Een andere factor van belang was de mechanisatie. Er volgde een keur aan machines waardoor boeren sneller en efficiënter konden werken, van welke de dorsmachine wel één van de belangrijkste was en later de melkmachine. Die bespaarden de boeren tijd én mankracht.

Boekenkrant

Mak schenkt ook veel aandacht aan de problemen van het boerenbestaan. Hij beschrijft de crisisjaren aan het eind van de 19e eeuw waarin veel boeren naar de stad trekken om niet meer terug te keren. Door alle machines wordt het stiller en stiller op het erf en in de stallen. De vroegere bedrijvigheid van familieleden die meehielpen en de broodnodige arbeiders en melkers verdween voor een stille efficiëntie. Rond de jaren vijftig van de twintigste eeuw was er zelfs sprake van De Grote Neergang. Notarissen begeleiden meer een meer boelgoeden en steeds meer boerenbedrijven verdwijnen. Er is sprake van schaalvergroting en er komen nieuwe standaarden voor wat grote en kleine bedrijven zijn. De koe blijkt onderhevig aan inflatie en boeren worden gedwongen tot grote investeringen, onder meer omdat de melkbussen verdwijnen en er daarom koeltanks voor de melk aangeschaft moeten worden. Kapitaal wordt steeds belangrijker en door alle efficiëntie ontstaat er overproductie; de bekende melkplas en boterberg. De ellende wordt groter en groter. Superheffingen, mestoverschotten en melkquota volgen, evenals een levendige handel in die quota. De mestoverschotten dienen opgeslagen te worden in mestsilo’s, de zoveelste investering.

De titel van het boek slaat op de ontkerkelijking van het platteland. Geloof heeft altijd een belangrijke rol gespeeld op het platteland. Een boer leeft met en in de natuur, maar is vaak overgeleverd aan de grillen ervan. Noodweer, droogte, muizenplagen, de boer moet het allemaal over zich heen laten komen. In de kerk kon steun worden gezocht in barre tijden of konden betere tijden afgesmeekt worden. Met de komst van kunstmest en allerhande bestrijdingsmiddelen kon de natuur voor een deel in toom worden gehouden en daarop volgde een stuk verlies van ontzag voor het hogere. De kerk werd minder bezocht.

Interessant is dat, ondanks de moeilijkheden en de voortschrijdende technieken, de Jorwerter boeren aan het eind van de twintigste eeuw nog steeds verhaalden over hun band met het land, de regen en het vee. Dat zijn gevoelens die niet enkel te verklaren zijn in termen van ‘overleven’ en ‘geld’ maar worden misschien het best verwoord door de uitspraak van de oude Tiennon, een negentiende-eeuwse Franse boer:

“Als ik zag hoe mijn weiden weer groen werden; als ik geboeid de groei van mijn granen en mijn aardappels op de voet volgde; als ik zag dat mijn varkens groeiden, mijn schapen rond werden en mijn koeien gezonde kalveren kregen; als ik zag dat mijn vaarzen zich goed ontwikkelden en mooi werden, mijn ossen zich ondanks hun harde werken goed hielden, dat ze schoon waren, goed geknipt, de staart gekamd hadden zodat ik trots op ze kon zijn als ik met de andere pachters karrevrachten naar het kasteel bracht, dat de dieren die ik wilde verkopen goed in het vlees zaten: dan was ik gelukkig.”

Je zou je zowat om laten scholen tot boer en spoorslags naar Jorwert vertrekken. Maar…het dorpse leven heeft zijn voors en tegens. Er is een grote mate van saamhorigheid, maar de sociale controle is moordend. Iedereen weet alles van elkaar, privacy is lastig, anonimiteit ontbreekt. Het scheelt ook of je Jorwerter bent of zogenaamde import. Je kan er jarenlang wonen, je bent nooit ‘van hier’. Ook dit wordt door Mak beschreven. De excentriekeling die rust zoekt, de yuppen met hun tweede huis en de goedwillenden die lid worden van iedere vereniging en die hard vechten voor hun plaatsje in de Jorwerter gemeenschap.

Het boek maakt duidelijk dat de tijd niet stil staat en dat ook een dorp als Jorwert hier in mee moet. Supermarkten verschijnen in naburige steden, openbaar vervoer verbetert en winkels verdwijnen. De moordende regelgeving maakt het steeds moeilijker voor boeren om het hoofd boven water te houden. Opvolging voor het bedrijf is er vaak wel, maar overname is geen vanzelfsprekendheid meer. Bedrijven die honderden jaren en door hele generaties in stand werden gehouden eindigen in het hier en nu. Toch houden velen vast aan hun tradties, zoals Lamkje die het met haar slagerij ook niet vol kon houden:

“Het was datzelfde gevoel van eigenwaarde dat Lamkje dreef om haar lege slagerij nog altijd even netjes bij te houden als vroeger; de toonbank keurig schoon, daarop de rode weegschaal, daarachter de grote snijmachine en de gehaktmolen. Ze waren blijven staan, rood en statig in de wit betegelde ruimte, als een tribuut aan de overleden slager, een verzet tegen de tijd.”

Wat mooi naar voren komt in dit boek is de dualiteit van het boerenbestaan en het leven in een dorp als Jorwert. Volop in de natuur, tussen gewas en levende have, eigen baas in eigen tijd, maar tegelijkertijd keihard werken op het land en tegen Europese regelgeving. Er is de rust en geborgenheid van het dorp, bij moeilijkheden worden er moeiteloos sociale vangnetten gespannen om elkaar te helpen maar tegelijkertijd is er de druk van de omgeving en zijn sociale controle. Mak heeft een mooie balans gevonden tussen persoonlijke verhalen van Jorwerters en het groter verband; hij zet hun belevenissen in een breder perspectief door ze af te zetten tegen de stadse moraal, tegen collega-boeren in het buitenland en tegen de Europese wet- en regelgeving. Het boek is een behoorlijke aanrader voor al diegeen die niet verder kijkt dan het stadse terras.

Eerder verschenen op Quis leget haec?