"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hollandse zelfportretten uit de Gouden Eeuw

Donderdag, 3 mei, 2018

Geschreven door: Ariane van Suchtelen
Artikel door: Vera Weterings

Selfies van toen

[Recensie] Door de opkomst van de smartphone en daarmee de rage om altijd en overal snel een foto van jezelf te maken, een zogenoemde selfie, herleven de oude zelfportretten. Net als bij hedendaagse selfies werd ook voor zelfportretten nagedacht hoe men zichzelf in beeld wilde brengen. Hoewel de moderne selfie gemakkelijk en in luttele seconden wordt gemaakt, was voor het schilderen van een zelfportret in de zeventiende eeuw een lange opleiding en groot vakmanschap nodig. Daarbij werd juist aan een zelfportret door de schilder veel aandacht besteed. Zelfportretten waren immers vaak portretten die de schilder op een bepaalde manier aan de wereld presenteerde met behulp van symboliek. Ook gebruikten verschillende schilders zelfportretten als voorbeeld voor het eigen kunnen, als een soort hedendaags visitekaartje.

In het Mauritshuis is momenteel [2105/red.] de tentoonstelling Hollandse zelfportretten – Selfies uit de Gouden Eeuw te zien. Bij deze tentoonstelling is de gelijknamige catalogus verschenen die net als de tentoonstelling laat zien welke keuzes schilders maakten in hun zelfportretten wat betreft gezichtsuitdrukking, kleding, kapsel, gebaren, attributen en achtergrond.  Zo is in het boek niet alleen een catalogus te vinden van de werken die op de tentoonstelling te zien zijn, maar krijgt de lezer ook een inleiding in de geschiedenis van het zelfportret in de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw.

Het zelfportret vindt zijn oorsprong bij Plinius de Oudere (23-79 na Christus). Hij schreef in zijn Naturalis Historia over een kunstenares genaamd Iaia, die met behulp van een spiegel een zelfportret had geschilderd dat zo goed gelijkend was dat iedereen haar herkende. Hoewel er naast Iaia uit de Oudheid meer kunstenaars zelfportretten zouden hebben gemaakt, zijn geen van deze werken bewaard gebleven.  Pas in de vroege vijftiende eeuw konden kunstenaars door de ontwikkeling van de olieverftechniek een goed gelijkend portret en zelfportret schilderen. In de Nederlandse kunstgeschiedenis komen zelfportretten voor 1600 weinig voor. Tot de vroegste zelfportretten behoren werken van Jan van Eyck, Lucas van Leyden en Jacob Cornelisz. Van Oostsanen. In de Gouden Eeuw bloeit de schilderkunst op, dit leidt ook tot een groei in zelfportretten. Uit deze eeuw is een selectie zelfportretten gekozen voor de tentoonstelling en catalogus.

In de formele zelfportretten beeldden de schilders zichzelf af met schildergerei, in hun atelier, met stilleven of stilleven-elementen en met anderen (zoals familieleden). Een zelfportret dat bomvol stilleven-elementen zit, is het werk van David Bailly Zelfportret met allegorisch stilleven. Bailly maakt in zijn schilderij toespelingen op de kunsten en op de vergankelijkheid. Zo schilderde hij allerlei voorwerpen die met vergankelijkheid geassocieerd worden, zoals een schedel, zandloper, reukbol, pijp, horloge, gedoofde kaars, zeepbellen, munten, boeken en rozen.

Boekenkrant

Zelfportretten werden echter niet alleen als zelfstandige kunstwerken vervaardigd. De schilder verwerkte zijn beeltenis ook regelmatig in een andere voorstelling. Met name vanaf de vijftiende eeuw zijn dit soort zelfportretten waarbij de schilder als figurant in het afgebeelde (Bijbelse) verhaal figureert in opkomst. Dat er in de zelfportretten vaak een diepere betekenis zit, bewijst bijvoorbeeld het zelfportret van de Dordtse schilder Cornelis Bisschop Zelfportret als de Griekse schilder Parrhasios. Het schilderij verwijst naar een wedstrijd tussen de Griekse schilder Parrhasios en Zeuxis.

“Zeuxis had een mandje geschilderd met druiven die zo levensecht waren dat hongerige vogels erop af kwamen vliegen. Vervolgens vroeg Zeuxis aan Parrhasiois om even het gordijn voor zijn schilderij weg te trekken zodat hij het kon bekijken. Maar het gordijn was niet echt maar geschilderd. “ (p. 98)

Dit betekende dat Parrhasiois had gewonnen, hij had namelijk niet slechts de dieren kunnen bedriegen, maar een mens. Doordat Bisschop zichzelf als Parrhasiois neerzet toont hij hoe hij als schilder op verfijnde wijze geoefend is in het maken van een bedriegertje, een zogenoemd trompe-l’oeil.

In kaderteksten wordt in het boek nog extra ingegaan op bepaalde aspecten van de zelfportretten, zoals onder andere de kleding, het schildergerei en de weergave van de handen. Ook is er een aparte kadertekst over vrouwelijke kunstenaars. Door de eeuwen heen zijn er weinig professioneel schilderende vrouwen geweest, de vrouwen die schilderden richtten zich vaak op de portretkunst en later ook de stillevenkunst. Hierdoor was het zelfportret ook een geschikt genre voor vrouwen.  In de tentoonstelling is het zelfportret van Judith Leyster te zien.

Al met al biedt Hollandse zelfportretten een duidelijk overzicht van de kunstgeschiedenis van het Hollandse zelfportret in met name de zeventiende eeuw – waarbij de voorgaande eeuwen in vogelvlucht worden behandeld. Hierna wordt aan de hand van de selectie zelfportretten voor de tentoonstelling in de catalogus elk werk afzonderlijk behandeld waarbij wordt ingegaan op de manier waarop de schilders zichzelf presenteerden en de eventuele symboliek in hun werken. Elk achtergrondverhaal wordt voor de lezer visueel gemaakt door de paginagrote afbeelding van het zelfportret ernaast. Daarbij worden hier en daar zaken verduidelijkt door extra afbeeldingen van details of aanverwante schilderijen. Kortom, een prachtig boek met een interessant verhaal.

Eerder verschenen op Hereditas Nexus

Boeken van deze Auteur:

Jan Steen en de historieschilderkunst

Hollandse zelfportretten uit de Gouden Eeuw