"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Holy Shit!

Maandag, 28 mei, 2018

Geschreven door: Jaffe Vink
Artikel door: Marnix Verplancke

De vooruitgang ‘voor arbeiders verklaard’

Holy Shit! is Jaffe Vinks kijk op anderhalve eeuw sanitaire vooruitgang, van beer emmeren in de gracht tot hoogtechnologische waterzuiveringsinstallatie. “We beseffen niet hoe goed we het vandaag hebben,” zegt hij.

[Interview] “De Amsterdamse grachten zijn over het algemeen met stinkende uitwerpselen van allerlei aard opgevuld,” schreef een negentiende-eeuwse reiziger. “In vele ziet men het weggeworpene van slachters, rotte visch en afval der groenmarkten. Ontelbare doode honden en katten drijven boven, en in een gracht zag ik zelfs een paard in den afgrijsselijksten staat van verrotting.”

Het citaat schiet me te binnen wanneer ik langs de Amsterdamse havengeul het IJ loop op weg naar het terras waar ik Jaffe Vink zal spreken over zijn boek Holy Shit! Dit propere water waar overzetboten en heuse cruiseschepen hun weg door zoeken zal er in de negentiende eeuw wellicht helemaal anders uitgezien hebben, denk ik. En het rook ongetwijfeld ook heel anders.

“Daar mag je zeker van zijn,” lacht Vink wanneer ik hem even later met de vraag confronteer, “want ook al is het IJ hier breed, heel diep was het niet. Op sommige stukken werden schepen voorzien van een scheepskameel om over de zandbanken te raken. Dat waren twee tonnen die links en rechts als twee bulten van een kameel aan het schip werden bevestigd zodat het hoger kwam te liggen in het water en de zandbank over kon varen. Doordat er zo weinig water was, hoopten het afval en de stront die uit de grachten gespoeld werden zich hier op. Mensen gebruikten de gracht als vuilnisbelt. De sjiekere huizen hadden een gemetselde beerput. Wanneer die vol zat werd die gewoon leeggeëmmerd in de gracht. Of de put werd eens in de zoveel tijd geleegd door een ploeg nachtwerkers: de putjescheppers alias heimelykheidruimers, kakhuislegers, privaatschoonders of strontreinigers. De bewoners ervoeren het legen van de beerput als ‘een vreselijke kwelling’ die hen de hele nacht wakker hield. De beerputten in de arme wijken werden vaak niet gemetseld maar gestapeld. De vochtige drek sijpelde dan tussen de bakstenen door weg, met als voordeel dat de put minder snel vol raakte. Deze stinksoep doordrenkte de grond en vervuilde het grondwater. Niet alle grachten zagen er trouwens uit zoals de Heren- en de Keizersgracht. Soms waren het gewoon vieze sloten met langs beide kanten een modderpad ernaast, zoals de Goudsbloemgracht die uiteindelijk om hygiënische redenen is gedempt. Het IJ was dus een open riool, maar dat vond men toen heel normaal.”

Hereditas Nexus

In Holy Shit! vat Jaffe Vink anderhalve eeuw sanitaire geschiedenis samen, beginnend midden negentiende eeuw, toen de grens tussen drink- en afvalwater soms bijzonder dun was en eindigend vandaag, met onze waterleidingen, rioleringen en waterzuiveringsstations. Hij brengt zijn verhaal in korte hoofdstukjes en plaatst het in een bredere culturele context. Niet alleen pies en kak dus, maar ook Mietje Stroel, het urinoir van Duchamp en de hoogtechnologische coating die ze in Hamburg gebruiken om mannelijke muurpissers af te schrikken. “Holy Shit! is de vooruitgang ‘voor arbeiders verklaard’, zoals Reve het zou zeggen,” schertst Vink, “Ik had zin om mijn verhaal op een lichtvoetige manier te brengen, zodat de lezer geniet van de ellende die er ooit was en nog meer van zijn eigen sanitair comfort. Net als mijn vorige boeken is ook dit een lofzang op de vooruitgang. De vanzelfsprekendheid waarmee we ’s ochtends opstaan, naar de wc gaan en douchen fascineert me. Het lijkt volkomen natuurlijk, maar heel lang was het dat niet.”

Die verworvenheden zijn er toch niet zonder slag of stoot gekomen?

“Natuurlijk niet. Neem bijvoorbeeld de uitvinding van het toiletpapier. Het eerste kwam in 1857 op de markt, maar het was een grote flop omdat mensen er niet voor wilden betalen. Oude kranten waren veel goedkoper. Er was geen wc-papier geweest zonder de industriële revolutie. Bij dat woord denken wij natuurlijk altijd meteen aan hoogovens en stoommachines, maar ook de papierindustrie maakte toen opgang. En niet alles liep van een leien dakje. Het duurde bijvoorbeeld tot 1935 voor gegarandeerd splintervrij toiletpapier beschikbaar was. Kun je nagaan hoe dat papier de 80 jaar ervoor aanvoelde. De innovatie gaat daarna steeds sneller, en dat geldt ook op wc-papiervlak. Eerst kwam het dubbel gelaagd toiletpapier, zodat je er niet met je vinger doorschoot, toen drielaags en vandaag vier- en vijflaags.”

Maar er zijn toch grenzen aan? Sommige hedendaagse velletjes doen aan tapijttegels denken.

“Het adagium is zacht en sterk. De Nederlandse Consumentenbond doet daar onderzoek naar en daaruit blijkt dat vijflaags inderdaad te dik is. Vier lijkt de optimale combinatie van sterkte en zachtheid.”

Dé vraag is natuurlijk hoe de rol moet hangen, met de afscheurbare blaadjes aan de voor- of aan de achterzijde?

“Dat lijkt me duidelijk, met de blaadjes naar voor natuurlijk, want anders hangt het druksel naar de muur gekeerd en is het veel moeilijker om een blaadje af te scheuren. Op de afbeelding die bij de patentaanvraag van Seth Wheeler uit 1891 hoort zie je duidelijk dat het papier langs voren afrolt. Op de advertentie voor Scott toiletpapier uit de jaren vijftig die op de cover van mijn boek staat zie je dan weer een dame die het papier langs achter laat afrollen. Er is dus geen uitsluitsel, maar zelf verkies ik Wheeler.”

In uw boek beschrijft u hoe midden negentiende eeuw het besef ontstond dat hygiëne belangrijk was. Waarom precies dan?

“Europa werd tussen 1832 en 1866 vijf keer getroffen door cholera. Niemand wist precies wat er aan de hand was. De ziekte werd de Aziatische braakloop genoemd omdat de uitbraken keer op keer hun oorsprong vonden in de Ganges, die vandaag trouwens nog steeds een open riool is. Cholera sloopte niet alleen de mensen  maar ook het aanzien van de dokters. Ze wisten zich geen raad. Ze gingen in de weer met ijzerpreparaten, ammonium, heetwaterkruiken, aderlating, een pap van mosterdpoeder en azijn, en tot slot een inwrijving van alle verkrampte lichaamsdelen met kamfer-brandewijn. Niets hielp. Pas in 1883 vond de Duitse arts Robert Koch de bacterie die cholera veroorzaakt, de Vibrio cholerae. De ziekte wordt overgebracht door met fecaliën besmet water. De poep van cholerapatiënten bevat miljoenen bacteriën, getooid met deze deftige Latijnse naam. Toen was wel duidelijk dat hygiëne belangrijk was. Schoon drinkwater dus, en riolering. Cholera komt hier nu nauwelijks meer voor. De naam van de ziekte leeft alleen nog als verwensing: krijg toch de klere.”

Waarom stapte Amsterdam pas eind negentiende eeuw over op het toilet met waterspoeling terwijl dat toen in Londen al meer dan een halve eeuw in gebruik was?

“Omdat het walhalla van de industriële revolutie in Groot-Brittannië lag. Wij zien bij dat begrip grote rookpluimen en Karl Marx, maar het betekende ook op het vlak van openbare hygiëne een hele vooruitgang. Essentieel voor waterspoeling is natuurlijk waterleiding. In Amsterdam werden in 1854 de eerste 960 huizen aangesloten op het net. Pas in 1900 waren er 40.000 aansluitingen. In Londen kwam dat allemaal veel vroeger. In de zomer van 1858 werd Londen getroffen door The Great Stink. De Theems kon de drek van de miljoenen Londenaren niet meer aan en het hete zomerweer maakte de stank ondraaglijk. Er werd beslist langs beide zijden van de rivier drie kolossale buizen aan te leggen die de poep zouden afvoeren en twintig kilometer buiten de stad weer de rivier in leiden. Dat was natuurlijk alleen maar een verplaatsing van het probleem. Bij de monding van de Theems ontstonden stadsvuilbanken waarop de schepen strandden. Dit duurde tot een schip kapseisde in die brij en de drenkelingen erin verzopen, zelfs de beste zwemmers. De oplossing was het vaste deel uit het waterige filteren en dit met scheepsladingen tegelijk ver op zee dumpen.”

Waarom deed Amsterdam dat niet?

“In Nederland lag de situatie anders. Rioleringen waren lokale zaken, maar de lokale overheid had er geen geld voor. Daarom zette Amsterdam in op het pneumatisch rioolsysteem ontworpen door kapitein-ingenieur Charles Liernur. Zijn idee was dat de uitwerpselen zonder waterspoeling zouden blijven liggen in de afvoerpijpen, dus dienden deze van tijd tot tijd doorgeblazen te worden. Met behulp van hoge druk en lage druk. Er werden een paar proefprojecten opgezet en men palaverde daar nadien een jaar of vijftig over, tot het systeem al te kwetsbaar bleek en bovendien niet opleverde wat het beloofde: prima meststof. Waar men er in andere landen voor koos de poep naar zee te loodsen, dacht Liernur dat deze veel beter gebruikt kon worden in de landbouw. Hij had dus een positieve kijk op de zaak. Alleen bleek de stront van arme mensen bij nader toezien geen enkele mestwaarde te hebben omdat hun dieet te karig was. En eens de wc met waterspoeling zijn intrede had gemaakt was die verdunde poep natuurlijk helemaal onbruikbaar. Exit Liernur dus.”

Hoe ziet de toekomst van de wc eruit?

“Er is natuurlijk de douche-wc, een Japanse vinding, die je achterste wast en droogt, waardoor papier overbodig wordt, Die bestaat al zo’n dertig jaar maar is duur. Ik heb verkeerde vrienden die er thuis zo eentje hebben en ik moet bekennen dat het iets weldadigs heeft. Echt revolutionair is de wc als diagnose-apparaat, die je urine scant en je waarschuwt als er iets mis is. Bij oudere vrouwen die dementeren wordt een blaasontsteking niet altijd opgemerkt. Zij weten niet wat er aan de hand is. Door middel van de analyse van hun urine kun je zo’n ontsteking makkelijk vaststellen en er iets aan doen. Zo’n wc kan dus heel veel onnodig leed voorkomen.”

Na het lezen van je boek ben je blij dat je vandaag leeft en geen eeuw geleden. Het lijkt wel een remedie tegen nostalgie.

“Ik heb het inderdaad niet zo begrepen op dat gezeur dat het vroeger allemaal beter was en we de verkeerde weg op gaan. De mens leidde 200.000 jaar lang een nomadisch bestaan, 12.000 jaar geleden werd hij landbouwer, maar ziekte, ellende en honger werden er niet door uitgebannen. Een eeuw of vier geleden kreeg hij vat op de natuur door gebruik te maken van de wiskunde en de fysica. De technologie die daaruit voortvloeide heeft ons enorm veel comfort en rijkdom gebracht. De vraag ‘Hoe kom ik vandaag aan voedsel?’ is veranderd in ‘Wat zullen we vanavond eens eten?’ Dat is toch fantastisch? We beseffen niet hoe goed en makkelijk we het hebben. Natuurlijk zetten de toename van de wereldbevolking en de verstedelijking druk op de aarde, maar ik ben ervan overtuigd dat het menselijk vernuft daar iets op vindt. Je moet niet luid gaan jeremiëren wanneer je een probleem hebt, je moet het oplossen.”

Eerder verschenen in De Morgen