"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Honingdauw

Donderdag, 23 juli, 2015

Geschreven door: Edith Pearlman
Artikel door: Istvan Kops

Melancholische bundel over leven en dood

[Recensie] Een goede verhalenbundel bevat verhalen die op de een of andere manier bij de lezer blijven hangen. Daarmee onderscheidt een goede verhalenbundel zich het meest van een doorsnee verhalenbundel. Honingdauw valt wat dat betreft in de eerste categorie. Aan de ene kant wil je als lezer zo snel mogelijk aan het volgende verhaal beginnen, aan de andere kant is er het dilemma dat je daarmee het voorafgaande verhaal wellicht onrecht aandoet.
Edith Pearlman (1936) is een Amerikaanse schrijfster die vooral bekend is geworden vanwege haar korte verhalen en daarvoor talloze prijzen heeft ontvangen. Zij heeft tot op heden vijf verhalenbundels geschreven, waarvan Honingdauw de meest recente is. Bijna alle verhalen in Honingdauw spelen zich af in Godolphin, een fictief stadje dat losjes is gebaseerd op Brookline, Massachusetts, waar Edith Pearlman woont.

In Honingdauw wordt duidelijk dat we maar weinig invloed hebben op ons eigen leven, laat staan op dat van anderen. We kunnen alleen observeren, niet daadwerkelijk communiceren, we zijn slechts passanten in elkaars leven en komen – hoe hard we het ook proberen – niet tot in de kern bij elkaar. In het eerste verhaal van de bundel, ‘Tenderfoot’, wordt dit al mooi geïllustreerd: “Hij dacht erover een verrekijker te kopen, maar ze was geen vogel. Hij dacht erover zijn toneelkijker tevoorschijn te halen, maar ze was geen actrice. Hij dacht erover zijn loep te gebruiken, maar ze was geen kunstwerk…”

De anesthesist in het derde verhaal, ‘Kasteel 4’, durft de mensen niet eens in hun ogen te kijken en is blij dat zijn patiënten zich hem na een operatie nauwelijks kunnen herinneren: “Na afloop nam hij zwijgend een douche, voor de tweede keer die dag, en de praatjes die aan hem waren blijven hangen spoelden weg door de afvoer van het ziekenhuis.” Of de echtgenote in het verhaal ‘Gezegende Harry’, die haar man bespioneert als hij in een damesschoenenzaak werkt. Het voelt voor haar als de enige manier om echt dicht bij hem te zijn.
Doordat Edith Pearlman de diverse personages met zoveel empathie weet te beschrijven maken ze indruk op de lezer en gaat hun lot je aan het hart. Het mogen dan korte verhalen zijn, maar ze weet in kort tijdsbestek de kern en de ziel van haar personages bloot te leggen.

In mooi sober proza laat Edith Pearlman door de hele verhalenbundel heen zien hoe mensen er weliswaar voor kunnen kiezen om samen hun leven te leiden, maar in de kern eenzame en onzekere wezens blijven. Elke vorm tot toenadering die werkelijk tot iets zinvols zou kunnen leiden wordt bovendien met argusogen bekeken. Of zoals een stel roddelende vrouwen in het verhaal ‘Doodlopende Straat’ tegen elkaar zeggen als een nieuwe buurvrouw al te veel belangstelling voor ze toont: “Connie zei langzaam: ‘Ze wilde… zoveel voor ons betekenen. Dat was… Ongepast.’ ‘En gedoemd te mislukken’, voegde ik er aan toe. ‘Zeg dat wel’, zei Sylvia. ‘Wij betekenen maar zo weinig voor elkaar.'”

Boekenkrant

Toch sijpelt er ook hoop door de verhalen heen. Het voorkomt dat de bundel al te zwaarwichtig wordt. Een van de personages uit het verhaal ‘Steen’ heeft het over de cycli en de regeneratie van het leven: “‘Alles komt weerom’, hoorde Ingrid zichzelf zeggen. ‘De dood is de toegangspoort tot het leven’.”

Elk verhaal in deze bundel verdient de aandacht. Edith Pearlman wordt regelmatig met grote Amerikaanse auteurs van het korte verhaal vergeleken, onder wie Alice Munro, en ze hoort beslist in dit rijtje thuis. Toch heeft ze een heel eigen stemgeluid. Een stem die verdient te worden gehoord.

Eerder gepubliceerd op Hebban

Honingdauw