"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hop over de sofa

Dinsdag, 21 september, 2021

Geschreven door: Remco Ekkers
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Lui lezen

[Column] Hoe lezen mensen, hoe lees ik zelf? Aandachtig, elke zin, paragraaf of pagina twee keer, of juist snel, pagina’s maken, zoals in meters maken. Ik ben een grote innemer als het om boeken gaat. Gulzig, alles lezen, alles weten. Gun mezelf niet altijd de tijd om elk woord, elke zin, elke gedachte die langskomt tot me te nemen. Er liggen nog zoveel andere boeken te wachten. Als ik recenseer lees ik zorgvuldiger, dan annoteer ik, altijd een potlood bij de hand. Zinnen onderstrepen, van commentaar voorzien, in mijn volstrekt onleesbare handschrift (de mensen die mijn boeken erven zullen zich er nog het hoofd over breken). Deze zomer ontdekte ik nog een aspect van mijn manier van lezen. Ik moet bekennen: ik ben ook een luie, gemakzuchtige lezer.

Zo las ik de verhalenbundel Namen en gezichten van de bijna vergeten maar belangrijke Nederlandse schrijver Frans Kellendonk (1951-1990). Kellendonk was een zuinige schrijver. In tegenstelling tot zijn generatiegenoot A.F.Th. van der Heijden, die al jaren een wedstrijdje ‘wie schrijft het dikste boek’ speelt, leverde Kellendonk dunne boeken af, meestal van minder dan 200 pagina’s. Zijn schrijfstijl is compact, afgemeten, geen woord te veel. Dat vergt aandachtig lezen, bij Kellendonk kun je geen zin missen; bij Van der Heijden kun je hele hoofdstukken overslaan.

Namen en gezichten bevat een aantal prachtige verhalen, droevige verhalen tegelijkertijd. Leegte zou je het thema van de bundel kunnen noemen. Het gaat allemaal om mensen die wat missen in hun leven: vriendschap, liefde, werk, een doel. Zo is er in het openingsverhaal Buitenlandse dienst een werkloze leraar, Job, die van zijn schamele uitkering een illegale vluchteling uit Egypte, Gamal genaamd, bij hem laat poetsen. Elke keer als Gamal is geweest moet Job zijn hele appartement herschikken. Gamal heeft van alles verplaatst. “Mijn afgestofte prullaria zijn ongevoelig, beledigend fout teruggezet.”

Gamal werkt als een bezetene en beschouwt de werkloze ik-figuur als een uitbuitende kapitalist. Job is verbolgen hierover omdat hij zich net als Gamal een vreemdeling voelt: “Ik woon dan nog wel in mijn eigen huis, maar ik ben verstoten uit de samenleving.” Job weet dat hij nooit echt contact met Gamal zal krijgen, de kloof is niet te overbruggen. En zo houden ze hun “economie op menselijke schaal” in stand.

Boekenkrant

Na lezing van de bundel ben ik tevreden met mezelf. Ik denk dat ik het boek snap, dat ik Kellendonk snap. Kellendonk, die we veel vaker moeten lezen. Niemand wist zo goed zout in de wonde van de moderne samenleving te strooien, waarin zingeving ontbreekt.

Op naar het volgende boek. Minder voldoening beleefde ik aan de laatste gedichtenbundel van de in juni jongstleden overleden Remco Ekkers, Hop over de sofa. Ik kwam in het voorjaar maar niet ‘in’ de bundel. Na herlezing deze vakantie en mijn ervaring met Kellendonks verhalen, snap ik waarom. Hop over de sofa begint met een aantal gruwelijke gedichten over de actualiteit. Gedichten over zelfmoordenaars met bommengordels, wraak, afrekeningen brengen bloed op de pagina’s. Ekkers dicht in Aanslag: “Sommige hoofden van lijken / omwonden met plakband / soms een karton met zwarte tekst / ‘afgestraft’, neergesmakt als vuile was.”

Ik denk: “Helder. Ekkers wil een statement maken, de wereld is verrot, al dat geweld.” Geïnteresseerd lees ik verder. Maar al snel slaat de sfeer in de bundel om. Dan gaan we van de grote wereld en het grote leed, naar het kleine en persoonlijke. Mooi en ontroerend is het gedicht Bloeding over een vader op het schoolplein die op zijn dochter wacht: “[…] Hij groette alle vaders en moeders / omdat hij niet wist of hij ze kende / maar de hand van zijn dochter / in de zijne kende hij heel goed.” Dan volgen er gedichten over ouder worden en zijn, en afscheid nemen. Verderop in de bundel komt de filosoof Ekkers langs en bevraagt hij zaken als de verhouding tussen lichaam en geest, en de dood. En daarna neemt astronoom Ekkers het over. Hij zegt in Het juiste moment: “Wat is het probleem als iets altijd heeft bestaan? / Drijven de sterren als schuim op de golven / van een donkere zee? // Zijn wij gekomen / juist op het moment / dat wij de vluchtende / sterrenstelsels nog kunnen zien?”

Dan zijn er nog vier mooie gedichten over orakels. En ook liefdesgedichten ontbreken niet.

Wat wil Ekkers met de bundel, wat is het thema? Waar zit de verbinding tussen al deze gedachten? Ik merk dat het me frustreert. “Wat wil je nu?”, bijt ik de dichter toe. “Aantonen dat het universum complex is, dat er een veelheid van thema’s is, die allen benoemd moeten worden. Was je dan zo’n rusteloze ziel dat je het hele universum in één bundel wil duiden?” De dichter zwijgt en ik druip af. Terwijl ik in Bretagne een wandeling maak denk ik er verder over na, realiseer me pas dan wat er aan de hand is: Ik ben een middelmatig soort lezer. Ik wil dat het me gemakkelijk wordt gemaakt. Niet te moeilijk, geen tegenstrijdige boodschappen, één thema graag. Nee, natuurlijk kan de dichter er niet naast zitten. Het ligt aan mij. O, wat erg. Ik ben niets anders dan een luie, gemakzuchtige lezer.

Terwijl ik die avond Hop over de sofa nogmaals oppak, spreekt Ekkers me met het gedicht Beeldend bestraffend toe:

[…]

“De oppervlakte laat zich lezen
als een proces, alles breekt naar
de dood, maar alles begint weer
in een andere vorm, het gaat niet
om mijn ik, vingerafdruk.

Ik heb een gevoel, een emotie
die ik doorgeef tot de aarde
ons zonnestelsel verbrandt
ontploft, sterrenstof vormt
voor nieuwe planeten.”

Prevelend beloof ik de dichter beterschap.

Eerder verschenen in Bazarow Magazine

Lees ook deel II in dit zelfonderzoek: Ethisch Lezen