"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Hotel Alfabet

Vrijdag, 9 maart, 2018

Geschreven door: Klaas ten Holt
Artikel door: Monique van Gaal

Onverteerbaar

[Recensie] In Hotel Alfabet, het romandebuut van Klaas ten Holt (1960), is componist Adriaan Hoorndrager met zijn auto op de vlucht voor herinneringen aan zijn ex, en strandt hij tijdens een hevige sneeuwbui in een hotel in de Transsylvanische bergen. Een hotel dat wordt bevolkt door louter rare snuiters. Een brallerige professor, een bemoeizieke weduwe, een griezelige ober, een zonderling Amerikaans echtpaar, en nog een handjevol andere excentriekelingen. Aan de wand hangt een portret van ‘de bloeddorstige vijftiende-eeuwse heerser die model zou hebben gestaan voor graaf Dracula’.

Aanvankelijk kijken de hotelgasten enorm op tegen de terughoudende, besluiteloze Adriaan. Hij heeft nog nauwelijks een woord geuit, of hij wordt bedolven onder complimenten. Professor Quast, die in de ban is van allerlei rassentheorieën, ziet in hem zelfs “de drager van de dubbele hoorn, de uitverkorene die het zegel zal verbreken en de poort van ijzer ontsluiten om de cyclus te voltooien”. Naarmate het verhaal vordert veranderen de verhoudingen enigszins. De hotelgasten raken geërgerd over Adriaans passieve houding. Hij doet niet hard genoeg zijn best, vinden zij. “Je hebt verwachtingen geschapen, gedraag je er dan ook naar”, vermaant de weduwe hem. En ook de hoteleigenaar heeft zo zijn twijfels: “Het probleem met u, meneer Hoorndrager, is dat u niet verandert. U maakt geen ontwikkeling door. […] Het is alsof u weigert de hoofdrol in uw eigen leven te spelen.” Het komt Adriaan allemaal wel bekend voor: “Het is altijd hetzelfde liedje: eerst wordt je op een voetstuk geplaatst, en vervolgens schoppen ze je er weer vanaf.”

Hoewel zeker geen slecht geschreven, en in het begin ook best verrassend en veelbelovend, boek, viel het lezen van Hotel Alfabet mij zeer zwaar. Het boek staat bol van de ingewikkelde woorden; dit is interessantdoenerij van de bovenste plank. “Bent u bekend met de precessie van de equinoxen?”, “Weet u nog; Lemurië? Het eerste wortelras?”, “Het gaat dan om het mitochondriaal DNA dat zich in het cytoplasma van de cel bevindt”, “Pyrrolysine, valine en isoleucine […] dat zijn aminozuren die ik bij u in het mitochondrium verwacht aan te treffen”, “De strijd tussen de Ariër en de Ahriman is beslecht en de plengoffers zijn uitgegoten. De homo solaris is onder ons.” Om maar een paar willekeurige zinnen te citeren…

Telkens bekroop mij het gevoel dat ik wellicht veel te dom ben voor dit soort literatuur. Maar tegen deze trieste gedachte kwam ik uiteraard meteen in opstand: het is toch zeker de bedoeling dat een roman goed leesbaar is? Wat te denken van een dialoog als deze:

Boekenkrant

“Toch wel, meneer Hoorndrager. Op de cortex van mevrouw Smith! U hebt zich door haar laten leiden. Een vergroting van de frontale gyrus en het corpus callosum […] leidt niet alleen tot een optimale communicatie tussen de beide helften van de neocortex […] maar in uitzonderlijk gevallen ook tot communicatie met een externe transmitter: de basale ganglia en het cerbellum van mevrouw Smith.”

Een kleine greep uit de woorden die ik noteerde tijdens het lezen van Hotel Alfabet: hoogdravend, chaotisch, weerzinwekkend, pretentieus, zeikerig, absurd, obstinaat, onnavolgbaar. Het verhaal bevat nauwelijks continuïteit, nodigt totaal niet uit tot verder lezen, lijkt geen enkel doel voor ogen te hebben, gaat desondanks eindeloos door, en wordt alsmaar bizarder. Tegen het einde begin ik zelfs lichtelijk boos te worden, wanneer het verhaal – dat voornamelijk uit dialoog bestaat –  steeds onbegrijpelijker wordt, terwijl ik juist had gehoopt op enige opheldering. Als ik dan aangekomen ben bij de elf pagina’s lange, bar oninteressante, monoloog die Adriaan ophoudt tegen iemand die weigert te luisteren, dan heb ik het echt helemaal gehad met dit boek.

Ik blijf zitten met een hoop vragen. Heb ik wellicht gelezen van een boze droom? Is Adriaan misschien allang dood? Alles in het verhaal is oud, vies, verroest, verwaarloosd of versleten. De bloemen zijn gedroogd, de dieren opgezet, en iedereen stinkt uit zijn of haar mond, of elders… (ik gruwel er nog van). Adriaan zelf heeft ook zo zijn twijfels over zijn eigen bestaan: “Ik ben hier niet, denkt hij, ik kan me niet voorstellen dat ik hier werkelijk ben.” En dan vraagt de hoteleigenaar hem: “U bent toch componist? Is niet alle kunst in essentie religieus, in die zin dat het thema altijd de dood is?” Is Hotel Alfabet dan misschien een compositie?

En zijn de personages niet allen één? Eén Adriaan? Zij lijken immers sterk op elkaar. Het zijn allen muziekkenners, die elkaar bovendien voortdurend de maat nemen.

Nu en dan heeft het verhaal even wat van een klucht, en kon ik even op adem komen. Zoals wanneer Adriaan aan de diarree raakt, en zo’n beetje iedereen in het hotel aan zijn (badkamer)deur staat te rammelen om aandacht. Een penibele, maar ook wel dolkomische situatie, die mij even deed vergeten dat Hotel Alfabet eigenlijk een heel onverteerbaar boek is.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles