"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Huid en haar

Donderdag, 28 oktober, 2010

Geschreven door: Arnon Grunberg
Artikel door: Carmen Meuffels

Ongeloofwaardig, maar o zo herkenbaar

Roland Oberstein, professor economie op een Amerikaanse universiteit, heeft een ex-vrouw, een zoontje en een vriendin, Violet. Tot zover nog niets bijzonders. Een tikkeltje vreemder wordt het wanneer blijkt dat Violet een affaire met een kale satelliettelefoonverkoper is begonnen enkel om Roland te provoceren, terwijl dat overspel hem totaal onverschillig laat. Nog absurder wordt het wanneer Roland zelf ook een affaire begint met Holocaustdeskundige Lea, wier man op zijn beurt hevig verlangt naar een donkere UPS-bezorger zonder Amerikaans visum. En wanneer Roland tot slot ook nog friends with benefits wordt met een van zijn studentes, Gwendolyne, en later ook met een vriendin van Gwendolyne, lijkt de plot zo ludiek te worden dat er wel een heel goede auteur nodig is om hier nog wat van te maken. In Huid en haar laat Grunberg zien dat het kan, en dat wat op het eerste gezicht volkomen belachelijk lijkt dat niet altijd is.

In Grunbergs romans is nog nooit een hoofdpersonage voorgekomen voor wie de kwalificatie ‘normaal’ opgaat: Jurgen Hofmeester draait in Tirza dusdanig door dat hij zijn eigen dochter om zeep helpt, Robert Melhman uit Fantoompijn is behalve een schrijver ook een mythomaan en wordt al zwaaiende met een mes op een strand in Spanje neergeschoten door de politie, en Jean Baptist Warnke uit Het aapje dat geluk pakt blaast zichzelf op in de vertrekhal op weg naar Miami wanneer hij hoort dat zijn vrouw van hem wil scheiden. Roland Oberstein verschilt op één punt van deze personages: hij beschouwt zichzelf als gelukkig.

‘Roland Oberstein is gelukkig, zou hijzelf verklaren, omdat hij niets wil wat hij niet kan krijgen. Wat hij wil kan hij krijgen. Wat hij niet kan krijgen, wil hij niet. Zo eenvoudig is het recept voor geluk.’

Helaas voor Roland is hijzelf de enige die genoegen neemt met zulke pragmatische redenaties. Zijn vriendin Violet wil graag meer van hem, ze wil gesprekken met hem voeren, échte gesprekken. Maar in een roman waarin sociale conventies zoals wij die kennen niet bestaan, kan van echte gesprekken geen sprake zijn. In plaats daarvan bedenken de personages zelf inventieve manieren om toch tot elkaar door te dringen. Zo besluit Violet om voortaan via knuffeldieren te communiceren (een hoofdrol in deze is weggelegd voor haar eigen Meneer Beer), en neemt Rolands ex-vrouw haar toevlucht tot dreigementen wanneer haar jonge zoontje Jonathan niet luistert:

‘Als het zo doorgaat, dan kunnen we niet bij elkaar in één huis wonen. Dan moet je ergens anders heen. Dan gaat het zo niet langer. Waar wil je wonen? Moet ik iets regelen?’

Grunbergs grote kracht is dat hij blijft verrassen. Niet alleen door middel van originele aforismen of door het tussendoor stellen van filosofische vragen (‘Maar is hoop op redding niet per definitie pathetisch? Hebben we leren leven zonder hoop?’), maar vooral door ons niet één, maar een heel scala aan ‘abnormale’ personages te presenteren, van wie het karakter zo kundig en subtiel is uitgewerkt dat we niet alleen om ze lachen, maar ook met ze meeleven. We geloven in hun oprechtheid, ook al overschrijden hun acties en hun gesprekken de grens van geloofwaardigheid telkens weer.

En vaak is die geloofwaardigheid niet eens zo ver weg als op het eerste gezicht lijkt. Wanneer Violet Roland bijvoorbeeld vraagt om samen een huis te kopen, weet hij niet wat hij moet zeggen. In plaats van de tegenzin die Roland voelt zo nauwkeurig mogelijk onder woorden te brengen, maakt Grunberg ons met één vergelijkende zin duidelijk hoe de vork in de steel zit: ‘Als ze hem had voorgesteld om met zijn tweeën een zelfmoordcommando te vormen had hij niet minder enthousiast kunnen zijn.’ Het is ironie, maar wel ironie die een doel dient. Elke lezer kan zich aan hand van deze ene zin immers onmiddellijk een beeld van Rolands relatie vormen (een relatie die, zo zal later ook nog blijken, heel wat te wensen overlaat).

Samenwoonplannen vergelijken met zelfmoordcommando’s gaat ver, maar bindingsangst is wel degelijk een bestaand probleem. Je eigen zoontje uit huis willen plaatsen omdat hij niet luistert is overdreven, maar de last van alleenstaand moederschap wordt onderschat. Dat Lea’s echtgenoot opgewonden wordt door haargroeimiddel in de anus van de UPS-bezorger te stoppen voordat hij hem anaal neemt is ronduit pervers, maar verscholen homoseksualiteit komt wereldwijd voor.

Grunberg overdrijft, ironiseert en ridiculiseert zonder ophouden. Dat Huid en haar toch geen farce wordt, is grotendeels te danken aan de herkenbaarheid die de koning van de ironie in zijn personages gestopt heeft. Iedere lezer, of hij wil of niet, herkent wel iets van zichzelf in de eenzame Lea, in de onzekere echtgenoot met een voorkeur voor mannenliefde, in de kinderlijke Violet of in de aandachtsgeile Gwendolyne. En dan is er ook nog Roland, de man die tegen alle waarschijnlijkheid in volhoudt dat hij gelukkig is: in hem herkent iedereen zich diep vanbinnen wel een beetje.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.