"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ik ben Brian Wilson

Donderdag, 15 december, 2016

Geschreven door: Ben Greenman
Artikel door: Bertram Mourits

Het is moeilijk om Brian Wilson te zijn

Het leven van Beach Boys-voorman Brian Wilson is niet makkelijk, blijkt uit zijn memoires. Ook ex-Beach Boy Mike Love, een van de meest gehate mensen uit de popmuziek, doet een boekje open over de band.

[Recensie] In 1991 verscheen de eerste autobiografie van Beach Boy Brian Wilson: Wouldn’t It Be Nice, opgetekend door een journalist die zwaar onder invloed stond van Wilsons toenmalige therapeut, psycholoog Eugene Landy. Deze Landy was in Wilsons leven gekomen om ervoor te zorgen dat hij weer kon functioneren want hij had zoveel psychische problemen dat hij tot muziek maken niet meer in staat was. En dat was zonde, want de Beach Boys hadden zich vanaf het begin van de jaren zestig ontwikkeld van vrolijke surfgroep (California Girls) tot een van de beste en invloedrijkste Amerikaanse bands (het album Pet Sounds was een grote inspiratiebron voor The Beatles, om maar een voorbeeld te noemen). De samenzang tussen Brian Wilson, zijn broers Dennis en Carl en neef Mike Love is uit duizenden herkenbaar.

De band heeft een onstuimige geschiedenis vol drugs, ruzie en ongelukken overleefd (zij het niet alle bandleden), maar Love en Wilson werken allang niet meer samen.

Dat eerste boek van Wilson wordt niet meer herdrukt; hij heeft er afstand van genomen. Maar het was toch ergens goed voor: er zijn nu twee boeken verschenen die het beeld willen bijstellen. Het eerste, Good Vibrations. My Life as a Beach Boy, is van bandgenoot Mike Love. Dat hij een en ander wil corrigeren, is logisch. Hij is een van de meest gehate mensen uit de popmuziek: hij zou Wilson in zijn creativiteit hebben belemmerd terwijl hij weinig meer deed dan een beetje meezingen. Niet waar!, beweert hij vol vuur: hij bewonderde Wilson, was wel degelijk creatief betrokken bij de mooiste Beach Boys-liedjes en bedacht zelfs de titel Pet Sounds.

Boekenkrant

Dit lijken misschien triviale zaken, maar dat zijn het niet, al was het maar financieel. Want het was Love niet louter om de artistieke erkenning te doen: omdat hij nooit als liedjesschrijver werd genoemd, liep hij flink wat royalty’s mis. Bij de rechter kreeg hij later grotendeels gelijk, dus er is wel enige reden om zijn boek Good Vibrations. My Life as a Beach Boy serieus te nemen.

Het is een zorgvuldig geschreven, zij het wel erg gedetailleerd boek, met een hoofdpersoon die op het maniakale af tevreden over zichzelf is; hij schept op over zijn belezenheid en over het hoge cijfer dat hij kreeg voor zijn werkstuk over Mein Kampf.

Dat neemt niet weg dat hij een interessant verhaal te vertellen heeft, en niet alleen over de opkomst en problemen van de Beach Boys. Hij maakt aannemelijk dat hij niet de nitwit is waarvoor de fanatieke Wilson-aanhangers hem uitmaken. Hij kan helder uitleggen waarom de mythologie over Californië zoveel mensen aanspreekt. En dat surfen – het onderwerp van vele vroege liedjes – een lokale activiteit is maakt daarbij niet uit: “Je hoeft ook geen astronaut te zijn om Fly Me To The Moon mooi te vinden.” Maar ook de ondergang van het ideaal van het Californische leven (door drugs, waanzin, Charles Manson) wordt indringend beschreven.

Het is Love er daarbij niet om te doen om zichzelf als held af te schilderen. Maar erkenning wil hij wel. En wat dat betreft overtuigt hij; Wilsons verhaal komt zowel in grote lijnen als wat pijnlijke details betreft aardig met dat van zijn voormalige bandgenoot overeen.

Enthousiast                 

Ook Wilson had er behoefte aan om het beeld uit zijn oude boek te corrigeren, en vooral om het accent naar de muziek te verleggen. In Ik ben Brian Wilson vertelt hij niet erg gedetailleerd maar wel heel enthousiast over de manier waarop de Beach Boys ontdekten hoe mooi hun stemmen met elkaar kleurden, hoe heerlijk hij het vond om in de studio in zijn eentje dingen uit te vinden – hij werkte aan Pet Sounds terwijl de rest van de band, met Glen Campbell als vervanger, op tournee was.

Wilson vertelt relatief monter hoe blij hij was dat hij SMiLE wist te voltooien (het album dat bijna veertig jaar lang als een molensteen om zijn nek heeft gehangen) en vraagt ook aandacht voor liedjes waaraan hij relatief weinig bijdroeg, zoals het prachtige Disney Girls (1957). Hij betuigt zijn liefde voor Gershwin, zijn bewondering voor The Everly Brothers (“de beste duetzangers die ik ooit had gehoord. Ik snap niet eens hoe ze deden wat ze deden”), hij complimenteert David Lee Roth met diens versie van California Girls.

Het verhaal van een muziekfanaat dus. Chronologie interesseert hem niet veel, noch enig ander structurerend middel: van de hak op de tak is mild uitgedrukt. Het eerste singletje, Jimmy Buffett, The Mamas and the Papas en Charles Manson komen na elkaar aan bod in een anekdote met de conclusie: “Families kunnen iets vreemds, afschuwelijks zijn.” Wilson lijkt maar wat voor zich uit te kletsen, en het is onverkort opgeschreven.

Je gaat je afvragen wat de ghostwriter eigenlijk meer gedaan heeft dan de interviewbandjes uit te tikken. Maar die ghostwriter is Ben Greenman, en die heeft ook Mo Meta’ Blues gemaakt, met Ahmir ‘Questlove’ Thompson (van The Roots). En dat is niet alleen een heel erg goed boek, maar ook wordt daarin uitgebreid gediscussieerd over wat de beste manier is om memoires op te tekenen. Kortom: die onbeholpenheid is een keuze geweest.

Er is niet gepolijst, niet verfraaid. Greenman heeft er geen literaire non-fictie van willen maken, wat Mike Love met zijn boek wel beoogde. Hij maakt de werkelijkheid niet mooier dan die is, en ook niet lelijker. We krijgen Wilson zoals hij is, met zijn psychische problemen en zijn labiliteit die hem constant kwellen – behalve wanneer hij in de studio aan zijn muziek knutselt. Een decadente mafkees, die per vliegtuig een pizza laat overkomen uit New York, want dat was de beste die hij ooit gegeten had. Die zich, vlak voor het optreden waarbij hij Pet Sounds gaat uitvoeren, afvraagt of de mensen wel op zijn muziek zitten te wachten. Die in zijn merkwaardige associaties soms enorm grappig uit de hoek komt. Wilson is doof aan één oor en probeert daar een positieve draai aan te geven. Beethoven was ook doof, en Bill Haley was blind aan één oog; maar hij bedenkt zich: “misschien niet helemaal hetzelfde”.

Pijnlijke zaken

Soms wordt het een beetje tragisch – je krijgt dan de indruk dat Wilson het gedoe en de grapjes niet allemaal even goed kan volgen. Dat is pijnlijk, maar het was niet de bedoeling om pijnlijke zaken uit de weg te gaan. Hij vecht constant met drank, drugs en depressie – en alleen dankzij artsen en geneesmiddelen heeft hij die strijd nog niet verloren.

Wilson kijkt met verwondering terug, en ook een tikje onthecht; hij formuleert dat prachtig wanneer hij zegt dat zijn levensverhaal lijkt “op een verhaal dat iemand anders me aan het vertellen is in plaats van een deel van mijn eigen leven”. De werkelijkheid beschouwen als een verhaal dat over je wordt verteld – voor hem is het een noodzakelijk verdedigingsmechanisme. Want als er íets duidelijk wordt uit deze twee boeken, dan is het wel hoe moeilijk het is om Brian Wilson te zijn.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.