"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ik heb altijd gelijk

Vrijdag, 13 maart, 2020

Geschreven door: W.F. Hermans
Artikel door: Arnold Heumakers

Over de vrijheid van schrijvers

[Recensie] Naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh [2004/red.] is de afgelopen tijd herhaaldelijk herinnerd aan het proces tegen Willem Frederik Hermans uit 1952, aangespannen na een voorpublicatie uit Ik heb altijd gelijk in het tijdschrift Podium. Heeft een schrijver of columnist de vrijheid om er maar op los te kwetsen en te beledigen? Wanneer mag of moet de overheid ingrijpen? Kunnen schrijvers zich niet beter zelf beperkingen opleggen?

Boeiende vragen, zonder twijfel, maar slechts ten dele van toepassing op Ik heb altijd gelijk en op het proces tegen Hermans. In het voorgepubliceerde fragment worden de katholieken wel beledigd, maar niet door de schrijver Hermans. Het gaat om een halfdronken tirade (er is sprake van “razen”), die in de mond wordt gelegd van hoofdpersoon Lodewijk Stegman.

Voor Hermans was dit de voornaamste reden om de aanklacht op grond van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht, het opzettelijk beledigen van een volksdeel, van de hand te wijzen. Hij werd ten onrechte geïdentificeerd met zijn personage. Of hij al dan niet werd veroordeeld, liet hem persoonlijk onverschillig, verklaarde hij in de rechtszaal; het ging hem om de “vrijheid van de literatuur.” Als de rechter schrijver en personage wèl aan elkaar gelijkstelde, dan werd een precedent geschapen, dat het “einde [zou] betekenen van de gehele romanliteratuur.”

In zijn pamflet De gruwelkamer van W.F.Hermans of Ik moet altijd gelijk hebben (1955) vond Adriaan Morriën het maar een “mak betoog” en hij verweet zijn vroegere vriend dat deze de beledigingen van zijn hoofdpersoon niet “eenvoudig voor zijn rekening” had genomen. Was dat eigenlijk niet flinker geweest? Je kunt het je nog altijd afvragen. Iedereen weet tenslotte dat Hermans, om het zacht uit te drukken, geen vriend was van de Kerk van Rome. Maar zowel binnen als buiten de rechtszaal heeft hij altijd volgehouden dat hij er niet op uit was geweest om de katholieken te beledigen.

Pf

Even de tekst erbij gepakt. In de betreffende passage blijkt Lodewijk Stegman niet alleen tegen de katholieken tekeer te gaan: alle confessies in Nederland, inclusief socialisten en liberalen, krijgen ervan langs. De aparte behandeling van de katholieken lijkt vooral gemotiveerd door Lodewijks zorgen inzake de overbevolking. Zijn grote vrees is dat straks de katholieken in de meerderheid zullen zijn en de macht zullen overnemen.

“Als Nederland katholiek is geworden, is de Tachtigjarige Oorlog voor niets gevoerd’, zegt Lodewijk even later tegen een aalmoezenier, die daar erg om moet lachen, te meer als blijkt dat Lodewijk denkt dat de Tachtigjarige Oorlog omwille van de vrijheid is gevoerd. De aalmoezenier helpt hem uit de droom: ‘Heus, wat de Nederlanders na aan het hart ligt, dat is niet de vrijheid, maar dat zijn de belastingen!’ In de rel die na Lodewijks tirade aan boord is ontstaan, hebben de dronken en om hun contrabande bezorgde militairen niet toevallig een douanier doodgeslagen.”

Het is nogal ironisch dat uitgerekend een katholieke priester Lodewijk van zijn illusie verlost. Hermans had het zelf niet beter gedaan! Zo wordt duidelijk dat de schrijver er inderdaad niet op uit was om speciaal de katholieken op hun nummer te zetten. Alle Nederlanders moeten het ontgelden – niet in de laatste plaats de hoofdpersoon, die uiteindelijk ook voor het geld (de oplichter Key) zal kiezen, na zowel zijn gestorven zuster Debora als haar levende vervangster Gertie de rug te hebben toegekeerd. Want, zoals het in de slotzin heet, “geld is in een nauwbehuisd land als het onze, het enige dat altijd nog wel een plaatsje vinden kan.”

Via deze cynische knieval voor conformisme en opportunisme vertolkt Hermans (die op dit punt evenmin gelijkgesteld mag worden aan Lodewijk Stegman) zijn bittere boodschap van ontgoocheling en nihilisme. Uiteraard richt die boodschap zich tegen de religie met haar pretenties van heil en verlossing, maar dan wel tegen elke religie en niet op een kwetsende of beledigende manier.

De scheldpartij van Lodewijk tegen het katholieke volksdeel vindt haar plaats en betekenis enkel en alleen binnen deze illusieloze krachtmeting tussen geloof en nihilisme. De personages zijn daarbij niet zozeer de spreekbuizen van de schrijver, als wel de pionnen in zijn literaire spel. Wie alle nadruk legt op één enkele passage, zonder de hele roman erbij te betrekken, bewijst over weinig literair benul te beschikken.

De rechtbank ging zover niet in 1952 en sprak Hermans vrij, conform de eis van de officier van justitie.

De enigen die zich desondanks met recht beledigd mogen voelen door Ik heb altijd gelijk zijn de Nederlanders, wij allemaal dus. Vreemd genoeg doen we dat nauwelijks. Als we Hermans mogen geloven: niet omdat we hem als schrijver zo hoogachten, maar omdat we het diep in ons hart met alle beledigingen eens zijn.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op Arnold Heumakers

Boeken van deze Auteur:

Volledige Werken 1

Volledige Werken 8

Ik heb altijd gelijk

Volledige werken 6

Volledige Werken 15

Niet uit kwaadaardigheid: De scherpste polemieken