"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

In dienst van de nazi's

Woensdag, 29 juli, 2020

Geschreven door: Paul Water
Artikel door: Marcel Hulspas

[Recensie] Het was een soort spelletje, in het beruchte Groningse Scholtenhuis. De arrestant werd omringd door vier beulen, die hem om de beurt een klap gaven met een gummiknuppel. Na elke klap liet de beul de knuppel op de grond vallen, waarna de arrestant deze moest oprapen om hem aan de volgende beul te geven. En weer een klap te krijgen.

Op een dag was het de beurt aan de opgepakte verzetsstrijder Louis Swaagman om deze behandeling te ondergaan. Swaagman zag dat één van de beulen de gehate Sleijffer was, en op het moment dat hij had opgepakt en aan hem moest geven, haalde Swaagman keihard uit en raakte Sleijffer met de knuppel vol in het gezicht.

“De reactie van Sleijffer,” zo schrijft Paul van de Water, “was dodelijk voor zijn positie. Hij begon namelijk te huilen.” Sleijffer herpakte zich snel, en begon hij Swaagman in blinde razernij te slaan en te schoppen maar voor zijn reputatie onder zijn collega’s was het te laat. Die vonden hem al gestoord, een sadist en een lafaard (Sleijffer ging klussen in executiepelotons en doodseskaders steevast uit de weg) maar dit incident liet zien dat hij ook een zwakkeling was. Hij had zich laten slaan én hij had gehuild.
Louis Swaagman werd door de SD afgevoerd naar het concentratiekamp Neustadt en overleed daar op 11 mei 1945.

Elf collaborateurs heeft Paul van de Water in dit boek bijeengebracht. Elf korte biografietjes die meestal treurig beginnen en die meestal eindigen in weerzinwekkende beschrijvingen van martelpraktijken en aanverwante misdaden. Van de Waters belangstelling voor juist de gewelddadige collaborateurs ontstond toen hij (via zijn familiegeschiedenis) stuitte op de beruchte Friese collaborateur Lucas Bunt. Van de Water ontwikkelde, vermeldt hij in de inleiding “een fascinatie voor gewelddadige daders en verraders,” hetgeen resulteerde in een promotieonderzoek en dit boek. Het is deprimerend leesvoer. Meegezogen in de spiraal van terreur, geweld en contrageweld, met name gedurende de laatste maanden van de bezetting, verloren sommige collaborateurs hun laatste restje menselijkheid. Van de Water beschrijft de afdaling, de wreedheden en uiteindelijk, indien mogelijk, de berechting. En dat, zeg maar, elf keer.

Hereditas Nexus

Waarom deze aanpak? Waarom deze elf? Van de Water probeert over zijn selectie een academisch sausje te gieten maar het blijft bij enige verwarrende opmerkingen. Zijn selectie laat zien (p.14):

“…dat er tussen collaborateurs wel overeenkomsten zijn, maar dat de verschillen zo talrijk zijn dat het eigenlijk onmogelijk is om te spreken over “de” collaborateur en dat het ook niet mogelijk is om een algemeen profiel te maken.’ [Met deze keuze] ‘wil ik recht doen aan de overeenkomsten en vooral aan de verschillen die zo kenmerkend zijn voor de collaborateur, en meer in het bijzonder voor de gewelddadige en verraderlijke collaborateur. Het gaat in dit boek weliswaar om een kleine groep […] maar de resultaten van dit onderzoek zijn betekenisvol voor het onderzoek naar de grote groep van deze categorie collaborateurs.”

Van de Water wil met deze elf dus aantonen dat gewelddadige collaborateurs qua achtergrond en motivatie sterk uiteenlopen. Maar hij geeft helemaal niet aan dat het hier om een aselecte steekproef gaat; om een willekeurige greep uit de (honderden) gevallen. Onduidelijk blijft ook (althans voor deze recensent) waarom Van de Water uitgebreid ingaat op de naoorlogse rechtsgang, inclusief slordigheden, leugens, hoger beroep et cetera. Wat zegt dit over de kenmerken van deze categorie collaborateurs? Maar goed, elf gruwelhoofdstukken (en een hoofdstuk over de beroerde Bijzondere rechtspleging) later, wordt het tijd voor zijn ‘Ten Slotte’. Van de Water opent met de mededeling dat gewelddadige handlangers van de Duitsers in de jaren na de oorlog vaak aangeduid werden als beesten of sadisten maar “de in dit boek besproken daders waren – op een paar uitzonderingen na – niet krankzinnig of psychopathisch.” Maar ja, de door hem opgevoerde daders zijn z’n persoonlijke selectie. Van de Water benadrukt vervolgens de verschillen qua opvoeding en motivatie (die was zelden ideologisch; hij spreekt van opportunisten zonder empathisch vermogen) en hij constateert (p. 325):

“Gezien de vele verschillen is het niet goed mogelijk en in ieder geval niet productief om op basis van de kenmerken van de groep van elf daders een daderprofiel of een prototype van dé gewelddadige en verraderlijke dader te maken.”

En even verderop, na een kort overzicht van de karakteristiek van zijn elf:

“Deze gegevens geven een goed beeld van de achtergronden van de elf daders van dit boek. Het is de vraag of dat beeld geëxtrapoleerd kan worden naar de grote groep van honderden gewelddadige en verraderlijke daders in Nederland. Welnu, ik heb de afgelopen jaren vele tientallen dossiers bestudeerd en steeds zie ik ditzelfde beeld van variatie in milieu, leeftijd levensbeschouwing van de ouders, opleiding en beroep. Voor een meer definitieve conclusie is verder systematisch onderzoek nodig naar de achtergronden, maar het lijkt erop dat er opvallend vaak sprake is van een problematische jeugd.”

Ik geloof onmiddellijk dat deze collaborateurs uit allerlei hoeken en gaten tevoorschijn kwamen, en langs verschillende wegen in de hel zijn afgedaald – maar ik verwacht dat Van de Water dat bewijst, of aannemelijk maakt. Nu moeten we hem blijkbaar op zijn blauwe ogen geloven, en vertrouwen dat die elf geselecteerden een evenwichtig beeld geven van zijn indruk opgedaan dankzij ‘honderden’ dossiers. Wellicht hadden ze vrijwel allemaal een rotjeugd. Maar ja, ook dat ligt aan zijn selectie. En daarbij ik zou willen opmerken dat dit gegeven vaak achteraf is geconstateerd (door daders of onderzoekers), en afgezet moet worden tegen het gegeven dat vrijwel iedereen toen een armoedige rotjeugd had.

Paul van de Water is promovendus aan de UvA en aan het NIOD, zo vermeldt de achterflap. Hij is van plan op dit onderwerp te promoveren. Zijn voornaamste conclusie lijkt hij in dit boek reeds te hebben neergelegd. Geen schokkende conclusie. Maar de methodologische onderbouwing, daar mag volgens mij nog naar gekeken worden.

Eerder verschenen op Sargasso