"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Als het maar een vacht heeft

Dinsdag, 2 maart, 2021

Geschreven door: Rinske Kegel
Artikel door: Jan Stoel

Interview met Rinske Kegel: “Gedichten schrijven is het scheppen van een luchtkasteel”

[Interview] Op mijn leestafel kwam Als het maar een vacht heeft van Rinske Kegel (1973) terecht. De bundel werd uitgegeven door de nog jonge Vlaamse uitgeverij De Zeef. Deze uitgeverij geeft alleen poëziedebuten uit, vier bundels per jaar, twee in het voorjaar en twee in het najaar. Maar men blijft van die dichters nieuwe bundels uitgeven. Het bijzondere is dat de uitgeverij een team van drie of vier redacteuren beschikbaar heeft (waarvan de namen geheim worden gehouden) die de auteur begeleiden, feedback geven. De bundel van Rinske Kegel is een pareltje, geschreven in ‘parlandostijl’. Dat zorgt voor een heldere taal. Op het oog zijn het ‘kleine verhalen’, maar vergis je niet. Ze zet de verbeelding van de lezer aan het werk, pelt als het ware het thema van haar bundel ‘zoektocht naar geborgenheid’ af. Het leidt tot ‘poëtische verhaalminiaturen’. Ik werd wel nieuwsgierig naar Rinske Kegel en wat haar beweegt.

Op de achterflap is te lezen dat je poëzie gaan schrijven bent omdat je leraar Nederlands een gedicht van de Vlaamse dichter Paul Snoek voorlas. Welk gedicht en waarom gaf het jou dat zetje dat je blijkbaar nodig had?

Het luchtkasteel

Ik wil, voor ik verander
in een kei, een mier
of een papaverbloem,
de schepper worden
van een luchtkasteel.

Foodlog

Ik zal de daken knippen
uit inktpapier,
de kamers vouwen
uit vochtige kranten
en op de muren van muziekpapier
zal ik lachgezichten
voor de ramen schilderen
met metaalinkt.
In mijn slot zullen wonen
duiven van oud zilver.

Ik zal, voor ik verander
in een steen, een dier
of in een slingerplant,
de schepper worden van
een luchtkasteel,
want ik beschik
over de zachte handen
van een uitvinder.

Paul Snoek
uit: Gedichten 1954-1968,
Manteau 1969

“Schrijven begon bij mij al eerder dan op de middelbare school. Ik heb dagboeken vanaf mijn tiende. Maar door een leraar die zelf een groot poëzieliefhebber was en van wie we ook gedichten uit het hoofd moesten leren en voordragen werd het enthousiasme aangewakkerd en kwam ik dus o.a. in aanraking met Paul Snoek. Dit gedicht gaat voor mij over wat gedichten schrijven is: het scheppen van een luchtkasteel.”

Is er invloed van Snoek in je poëzie of zijn er andere dichters die je beïnvloed hebben?

“Dat weet ik niet, dat laat ik graag aan de lezer over. Toen ik met serieus dichten begon las ik Tjitske Jansen. Wislawa Szymborska kan mij ook nog steeds erg raken. Martijn Benders lees ik ook graag. Er vallen nog veel meer namen te noemen maar ik laat me hoogstens inspireren. Een goed gedicht lezen kan me wel aanzetten tot schrijven.”

Je schrijft poëzie en proza. Heb je een voorkeur?

“Grappig dat je dat vraagt. Ik heb een boekje met korte verhaaltjes geschreven over taaldieren (Dierenrijk) maar dat zou ik niet echt ‘proza’ noemen. Ik hou van korte verdichte teksten. Mijn gedichten hebben een prozaïsche kwaliteit. Ik wil me wel meer gaan scholen in verhalen schrijven. Daarom ga ik een cursus volgen bij De Schrijversvakschool. Ik zie dat als opfrisser, motivatie en inspiratie om weer verder te komen. Het is soms pittig de discipline uit mezelf te halen dus een zetje leek me wel fijn. Want ik heb wel verhalen geschreven, maar dat nooit echt verdiept of doorgezet.”

In 2015 bracht je in eigen beheer de bundel Als ik win verlies ik mijn reputatie als verliezer. Ik heb de bundel niet gelezen, maar als ik naar de titel kijk dan gaat het misschien in essentie ook wel over hetzelfde thema als in je debuut. Kun je iets over die bundel vertellen?

“Als ik ergens ging voordragen vroegen mensen altijd: heb je ook een bundel? Dan moest ik ze steeds nee verkopen omdat het , ondanks vele prijzen en publicaties, niet lukte uitgegeven te worden. Dus besloot ik een klein boekje uit te geven met tien gedichten waar ik ooit een prijs mee gewonnen had of ergens was gepubliceerd. De titel is om die reden een beetje spottend te noemen.”

Het heeft wel lang geduurd eer je officieel debuut een feit werd. Hoe komt dat?

“Dat weet ik eerlijk gezegd nog steeds niet goed. Pas toen ik er zelf geen moeite meer voor deed, lukte het.”

Hoe ben je bij Uitgeverij De Zeef terecht gekomen, in Gent? Weer België! De filosofie van De Zeef is dat ze redacteuren de auteurs laten begeleiden om zo de optimale bundel te creëren. Kun je iets vertellen over de begeleiding die je hebt gekregen?

“Ik voel me in Vlaanderen meer gezien en gehoord. Ik hou van de liefde voor poëzie die er daar heerst. Er is , mijn inziens, veel meer ruimte voor verschillende stemmen en De Zeef is daar een uitstekend voorbeeld van. De Zeef had een manuscriptenwedstrijd uitgeschreven en ik dacht: ik doe er niet meer aan mee. Ik was een beetje klaar met mezelf verkopen. Maar een van de redacteuren benaderde me omdat ze in me geloofde en vroeg me in te zenden. Het hing van drie redacteuren af, dus het was alsnog spannend, maar het resultaat ligt op je bureau en werd erg goed ontvangen.
Er is heel wat heen en weer gemaild. Mijn manuscript is door meerdere redacteuren gelezen waaronder Charles Ducal. Uiteindelijk ben ik naar Gent afgereisd op een bloedhete zomerdag om met Roel Richelieu Van Londerseele (de oprichter van De Zeef) het manuscript te finetunen. Er is toen ook een prachtige auteursfoto gemaakt door Michiel Hendryckx. Dat was een heel mooi proces. Daarna heeft Roel ook lijntjes gelegd met De Poëziekrant en mijn bundel ingezonden voor prijzen en dergelijke. Helaas door corona is er wat minder promotie mogelijk. Maar ze laten me niet los.”

Als het maar een vacht heeft bestaat uit drie delen: Als het maar een vacht heeft, Moeder en spelen en De Intercom van het brein. Het zoeken en het gemis aan geborgenheid viel me op als rode draad, als thema. In het eerste deel is de ik-figuur (vergeefs) op zoek naar een relatie, in het tweede deel komt hetzelfde thema terug maar dan gaat het over de dingen die de ik-figuur in haar jeugd meemaakte, in het derde deel reflecteert ze op wat ze ervaren heeft. Eigenlijk wordt de lezer een blik gegund in de ontwikkeling van de ik-figuur, hoe ze zo geworden is. Motieven als onzekerheid, twijfel, kwetsbaarheid, verwijdering, bescheidenheid, onbereikbaar verlangen cirkelen om het hoofdthema heen. Je hebt dus geen chronologische bundel geschreven. Ik vind het een heel persoonlijke bundel en ben geneigd de ik-figuur een ‘zij’ te noemen. Het is een universeel thema, maar wat zit er van jezelf in?

“Er zit heel veel van mezelf in, want ik heb hem geschreven. Er zit inderdaad geen echte chronologie in. Ook omdat bijvoorbeeld de laatste afdeling meer beschouwend is. Toch gaat de bundel tegelijkertijd niet over mijzelf want als ik dicht ga ik boven het gebeurde hangen en vertaal ik het naar taal. Ik maak er een luchtkasteel van met flamingo’s in de slotgracht.”

Kun je iets vertellen over de totstandkoming van de bundel?

“Er zitten gedichten in die ik al veel eerder schreef maar ook een aantal die ik in 2019 schreef. Het is ook een beetje een bundel die laat zien wat ik heb geschreven voor er een fysieke bundel kwam.”

Ik schreef in mijn recensie dat je gedichten ‘poëtische verhaalminiaturen’ zijn. Verhaaltjes over gebeurtenissen die uiteindelijke grote impact op de ik-figuur hebben gehad. Je vertelt in een paar regels een heel verhaal, maar geeft het subtiel een andere lading. Je zoekt de diepte. Hoe gaat het schrijven van een gedicht bij jou in zijn werk?

“Het begint vaak met een zin. Dat gaat dan heel intuïtief verder. Ik ben ook heel associatief. Er gaat van binnen een kraantje open en het komt tot me. Het is echt heel lastig om hier antwoord op te geven. Maar vaak ontstaat een gedicht als er iets kraakt in mij. Het moet schuren, een beetje pijn doen. Als de eerste hap van een softijsje.”

Je schrijft buitengewoon sensitief. De bundel staat er vol mee. Het titelgedicht van de bundel is daar een prachtig voorbeeld van. Hierin wordt het lichaam als instrument verbeeldt. Ze geeft haar lichaam, maar als je de laatste strofe leest dan zie je hoe bescheiden ze is: ‘een koude ruimte bij een schaap / dat misschien dood is / als het maar een vacht heeft / als het er maar tegenaan mag liggen.’ Hoe kom je op dit soort krachtige metaforen?

“Ik ben een sensitief persoon, denk ik. Ik ben altijd een beelddenker geweest. Zegt iemand tegen mij: denk aan het woord ‘bos’, dan zie ik dat woord niet maar het hele bos met alles erin. Als kind was ik ook niet echt op aarde, heb ik me laten vertellen. Ik was een dromerig, creatief en inventief kind. Mijn fantasie was nogal groot, het heeft me gered. Schrijven is voor mij reizen uit de realiteit, naar het pretpark gaan, ruiken, voelen, proeven, kijken.”

Als het maar een vacht heeft

Ik geef je mijn instrument
het is gemaakt van vlees en stofjes
die een toon maken als ze
geactiveerd worden door omstandigheden
en binnenlandse politiek

het is een onbetrouwbaar instrument
vaak weet het niet eens waar het noorden is
en stemmen is ook een ding
het kan jaren duren voor je de juiste stemmer
hebt gevonden en dan nog blijft
het fingerspitzengefühl

Leg mijn instrument in een donkere
koude ruimte bij een schaap
dat misschien dood is
als het maar een vacht heeft
als het er maar tegenaan mag liggen

Je zoekt in je gedichten wel ‘de witte regel’ op, het gecondenseerde van de taal op. Het levert volgens mij gedichten op die enerzijds ‘makkelijk te lezen en te begrijpen zijn’, maar aan de andere kant juist mysterieus. Je zet de lezer aan het denken, activeert de verbeelding. Voorbeeld ‘Er is geen tuin’. Zo’n zin als ‘er is geen tuin, daar spelen zusjes’. Had ze graag met haar zusjes willen spelen in een tuin, maar kan dat nu niet omdat er geen tuin is? Heeft ze eigenlijk wel zusjes? Is ze alleen? En wat wordt bedoeld met de laatste regel? Was ik zo’n probleem. Kun je een tipje van de sluier oplichten?

“De uitgever wilde dat ik die regel eruit haalde, maar die is essentieel voor het gedicht. Met het zeggen dat er geen tuin was is er juist wel een tuin. Dat is hetzelfde als zeggen dat je niet aan een roze olifant mag denken. Het zegt iets over het gevoel van ontbreken. Daar gaat het over in dit gedicht. Meer ga ik er niet over zeggen, dat laat ik aan de lezer over. Als ik voordraag vertel ik ook nooit iets over de inhoud van de gedichten, dat is aan de luisteraar.”

Er is geen tuin

Het huis van vroeger is nu een poppenhuis
kleine vader kleine moeder nog kleinere zusjes
en alle gebeurtenissen zijn in stukken gehakt
ik ben het kind dat met de poppetjes speel
ze zijn meestal vrolijk

Het huis is van draadjesvlees
er komt traanvocht uit de douch
er is geen tuin, daar spelen de zusjes

Ik zet alle deuren open en blaas er wind door
in de huiskamer is de bank een zuignap
waar mijn moeder door wordt aangezogen
ik klamp mijn kleine zelf vast aan mijn moeder
zodat de bank niet kan verteren

Er staan een bureau met een heel kleine typemachine
waarop mij kleine vader hulpverleningsverslagjes tikt

In de cyclus De intercom van het brein wordt gereflecteerd op de ervaringen uit het verleden. Je bouwt daar op naar een climax waarin het gaat om dat de ik-figuur gezien wil worden. Vertwijfeling komt in dit deel duidelijk naar voren met regels als ‘ik verlang naar een complexe botbreuk / die toch gelijmd kan worden’ (Complexe botbreuk) en ‘het is doodvermoeiend: / proberen te vergeten hoe het verder moet.’ Van de therapeut moet de ik-figuur zich als een boom op het strand voorstellen en dan komt een zin als ‘de zee loerde naar me als een groot boos oog / de vloedlijn schoof richting de stam’(Boom). En dan het slotgedicht met als titel ‘Doodsbeenderenboom’. Maar juist in de laatste twee regels geef je perspectief: “Onder een van de bomen in het park waar we net gewandeld hadden / lagen grote zwarte peulen, binnenin de peulen rammelde het.” Hierbij kom ik tot de kernvraag: wat heb je met deze bundel willen zeggen?

“Dat er troost ligt in het tragikomische aspect van ons leven. Ik weet niet meer wie het gezegd heeft maar het kwam erop neer dat als je je echt verlaten en alleen voelt de bank waarop je zit door iemand gemaakt is voor jou. Dat er verbinding is in alles. Voor mij is de bundel ook weergave van de buigzaamheid van een mens, de transformatie die je ondergaat door ervaringen in het leven. De kracht die taal heeft om die ervaringen uit te drukken en te parkeren.”

Er is een grote tegenstelling tussen het eerste en het laatste gedicht. Tussen: ‘als het maar een vacht heeft / als het er maar tegenaan mag liggen’ tot de peulen waar het binnenin rammelde. Voor mij gaf het de perfecte eenheid in de bundel weer: van eindeloos twijfelen tot een nieuw begin, een nieuw perspectief. Klopt dat?

“Nee dat klopt niet. Ik vind het wel heel mooi dat het zo geïnterpreteerd wordt, zo zie je maar dat een gedicht bij iedereen anders tot uitdrukking komt. Het laatste gedicht gaat wel over eenheid en verbinding, maar ook over niet zeggen waar het eigenlijk om gaat. Dan blijft er dus iets rammelen. Die peulen liggen hier in de vensterbank, ze rammelen schitterend, dat moet gezegd worden.”

Er is altijd een bepaalde lichtheid in je gedichten. Daardoor verschijnt er vaak een glimlach op het gezicht van de lezer. En dat hoewel de ondertoon van een gedicht niet zo licht van toon is. Bijvoorbeeld: ‘het was al heel lang duidelijk hoe lief je me had / hoe je me in je broekzak bewaarde / als een steeds kleverig wordend dropje’. Ben je daar bewust mee bezig?

“Ik doe het niet bewust, maar het zit gewoon in me. Ik vind dat je ten alle tijden moet kunnen relativeren en dat poëzie ook humor mag bevatten. Het is al allemaal zo serieus.”

Je tekent ook portretten. Wat me opvalt zijn de grote ogen in je tekeningen, de verwondering, de verbazing. Voor mij doe je in je tekeningen hetzelfde als in je poëzie. In je poëzie maak je ook ‘portretten’, ‘teken je met woorden’. Toeval?

“Alles heeft verbinding met elkaar en toeval bestaat niet. Ik weet niet of mijn gedichten ‘portretten’ zijn maar alle kunst is natuurlijk een compositie. Ik probeer de ziel te pakken, als ik teken.”

En staat er bij De Zeef al een nieuwe bundel van je gepland?

“Ja! Hopelijk dit najaar maar misschien ook later. Ik wil er wel goed de tijd voor nemen en ben ook nog bezig een projectsubsidie aan te vragen voor mijn derde boek. De intentie is er van beide kanten, dus die bundel komt er sowieso. Voor nu hoop ik op een tweede druk van Als het maar een vacht heeft.”

Eerder verschenen in Bazarow Magazine

Het boek is te bestellen bij de uitgeverij

Boeken van deze Auteur: