"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Intussen komen mensen om – over politieke betrokkenheid

Dinsdag, 31 december, 2019

Geschreven door: Alicja Gescinska
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Ook onder intellectuelen heb je denkers en doeners

[Column] Bij het lezen van Intussen komen mensen om van de Vlaams-Poolse Alicja Gescinska moest ik weer terugdenken aan de tijd van de colleges filosofie die ik begin jaren tachtig volgde. Als er bij binnenkomst in het lokaal waar we bijvoorbeeld een werkgroep middeleeuwse wijsbegeerte hadden de stoelen en tafels nog in theateropstelling stonden terwijl een carré nodig was, werd meteen duidelijke dat er twee soorten studenten wijsbegeerte waren. Terwijl de ene groep vaststelde dat we zo nog niet konden beginnen en overwogen werd om de conciërge erbij te halen of uit te wijken naar andere ruimte, was er een kleine groep die dan de tafels in een vloek en een zucht oppakte en goed zette. Zonder tijdverlies begonnen we met de werkgroep.

De meeste van mijn medestudenten die niet goed wisten wat te doen bij de verkeerde opgestelde stoelen en tafels zijn op de universiteit gebleven, ze zijn nu universitair docent of hoogleraar. Ze schrijven schitterende boeken, ook over maatschappelijke geëngageerde onderwerpen. Die enkele filosofiestudent die wel de tafels verzetten zijn andere dingen gaan doen, dat zijn de intellectuele doeners, ze zijn bij de overheid gaan werken, zijn bij de vakbond gaan werken, zijn in de politiek gegaan, zijn bedrijven gestart.

Ook onder intellectuelen heb je denkers en doeners. Bij alle discussies over engagement mis ik doorgaans een hoofdstuk over de hele praktische vraag: kan elke intellectueel wel politiek of maatschappelijk actief worden? Nadenken over de wereld, commentaar geven op de wereld, vertellen dat het anders moet in de wereld dat is één, maar ook echt de wereld ingaan en deze helpen veranderen en vormgeven dat is iets anders. Dat laatste is niet iedereen gegeven. Wat een vakbondsbestuurder, een ondernemer, een politicus allemaal gemeen hebben is dat ze moeten kunnen organiseren, moeten kunnen inspireren en overtuigen, dat ze compromissen moeten kunnen sluiten, dat ze ingewikkelde zaken zo moeten kunnen uitleggen dat meer mensen het kunnen snappen, dat ze de troepen mee krijgen. Praktische intellectuelen moeten kortom niet alleen vuile handen willen maken, maar ook daar effectief in kunnen zijn.

In het bevlogen boek Ondertussen komen mensen om komen deze praktische vaardigheden even aan bod. Gescinska schrijft: “We moeten erkennen dat politiek een complexe stiel is. Je hoeft geen genie te zijn om een goed politicus te zijn, maar het is ook geen stiel die zomaar iedereen onder de knie kan krijgen. Je moet bijzonder goed tegen stress, kritiek en tijdsdruk kunnen. Je moet enerzijds over een sterk ego beschikken, en anderzijds juist ook je ego opzij kunnen schuiven. In de democratische politiek ben je geen alleenheerser. Je moet vaak naar anderen […] luisteren en compromissen sluiten. […]  Wie dat niet kan en toch in de politiek stapt, zal gauw vleesgeworden gekrenktheid zijn.” Iets van dat laatste zagen we terug bij Ronald Plasterk, die boven op de wetenschappelijke apenrots zat en daar als een soort alleenheerser grote successen doormaakte, maar als politicus faalde omdat het mechanisme in de politiek anders werkt.

Boekenkrant

Wonderwel onderzoekt Gescinska in haar boek niet haar eigen capaciteiten in deze om de politiek in te willen. Ze was bij de laatste Europese verkiezingen kandidaat voor de Liberalen Fractie in België. Haar boek is vooral een rechtvaardiging van haar keuze om de politiek in te willen. Gescinska loopt alle argumenten langs waarom we wel politiek geëngageerd moet worden en vooral wel vuile handen moeten maken. We kunnen niet langer ons hoofd afkeren van de ontwikkelingen in de wereld, want er gaat te veel mis en “intussen komen mensen om”. Het boek is sympathiek en ik bewonder haar poging om de politiek in te willen (ze werd niet gekozen overigens), maar haar boek rammelt op een essentieel punt.

Gescinska geeft een lange lijst voorbeelden van intellectuelen die kozen voor een politiek ambt met Vaclaf Havel als een van de meest bekende. Het zijn mensen die zich inzetten voor de democratie in hun land vanuit een liberaal standpunt. En dat zijn de ‘goede standpunten’ volgens Gescinska, en daarom dat zijn voor haar de intellectuelen waarvan het een goede zaak is als zij kiezen voor de stiel van de politiek. In haar boek schrijft ze niets over intellectuelen die de ‘verkeerde kant’ kiezen. Die lijst is er natuurlijk ook. Wat moeten we met intellectuelen als Paul Cliteur en Thierry Baudet die zich tot de politiek van Forum voor Democratie in Nederland bekeerden. Dit zijn toch ook geëngageerde intellectuelen? Als ik Gescinska goed begrijp zijn dit soort politici die zich in spectrum van het rechts-populisme begeven, verantwoordelijk voor het “anti-democratisch discours van de voorstanders van een autoritarisme en de zogenaamde ‘illiberale democratie’”? En dit wijst ze radicaal af. Illiberale democratie is volgens Gescinska een zeer onwenselijke term en verbloemt het het streven om niet alleen liberale vrijheden in te perken maar ook de democratie om zeep te helpen.

Hier raakt Gescinska verstrikt in de rechtvaardiging om de politiek in te gaan. Dat mag van Gescinska alleen als je de goede ideeën hebt; zijn het anti-democratische opvattingen, dan is het niet wenselijk. Maar dat is dan weer een niet democratisch standpunt en dus niet liberaal.

Het is goed om de politiek in te willen en als je noodzakelijke vaardigheden hebt om geëngageerd te zijn: vooral doen. Er is genoeg om voor te vechten. Maar de eeuwige vraag of intellectuelen dat moeten doen los je niet op door alleen maar te focussen op intellectuelen uit je eigen kamp. Dan beantwoordt je die vraag namelijk niet en dan is je boek niet anders dan een politiek pamflet voor een politieke stroming. Dat mag, maar het overtuigt hierdoor niet.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Met dank aan Koen Dobbelaer