"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Judas

Zondag, 3 september, 2017

Geschreven door: Astrid Holleeder
Artikel door: Jos Palm

De beste helper van een gnostische goeroe

Het was die dag om drie uur ’s middags op z’n allerergst. Elk jaar leek het alsof je opnieuw de dood bijwoonde van de beste mens ooit, Gods zoon, mogelijk gemaakt door de slechtste mens ooit. Ieder jaar haalde ik als katholiek jongetje opgelucht adem als, anders dan op dat apocalyptische, nieuwtestamentische uur, de aarde na drieën nog bleek te draaien, de duisternis uitbleef en de zon gewoon scheen.

Goede Vrijdag was de jaarlijkse godsdienstige hardhandige initiatie in de kwaadaardige aardse karakterzwakte. Het was de dag van de verontrusting voor de gelovige, van de overwinning van Judas op Jezus, die pas twee etmalen later zou triomferen. De dag kleurde de godsverrader Judas Iskariot inktzwart, althans in de oude middeleeuwse dogmatiek die welbeschouwd bleef voortbestaan tot in de jaren zestig van de vorige eeuw.

Inmiddels gelooft bijna geen gelovige of ongelovige meer in de oude zwart-wit theologie. En we bezien Judas wat welwillender, als iemand die “iets deed wat echt niet in orde was, en die tegelijkertijd de menselijke soort een spiegel voorhoudt”, in de woorden van de bisschop van Leeds. Maar toch blijft Judas jeuken.

Duivels werktuig

Pf

Over de vraag welke uitslag hij veroorzaakte, gaat het nieuwste boek van schrijver Peter Stanford (1954), die eerder een klassieke biografie van de duivel schreef, en zich nu heeft gestort op het meest uitgesproken satansgebroed onder de stervelingen, de slechtste jood aller tijden. Want zo wordt hij omschreven bij Lucas en Johannes, als duivels werktuig, terwijl het vloertje is gelegd door de oudere evangelisten Marcus en Mattheüs.

Stanford is niet uit op rehabilitatie van zijn hoofdfiguur – daarover zijn al boeken vol geschreven – maar geeft een overzicht van gebruik en misbruik van de afvallige apostel. Zo deden er in de jonge kerk verscheidene teksten de ronde waarin Judas niet de boosheid zelve was, maar de beste helper van de gnostische goeroe Jezus, die een soort dualistische licht-duisternis-religie wilde verspreiden.

Maar het algemene beeld van Judas is middeleeuws en extreem negatief. De Judaskus, zijn zelfverhanging en zijn opengereten ingewanden (beschreven in de Handelingen van de apostelen) komen in steeds afschrikwekkender beeltenissen terug. En natuurlijk zijn er de legendes. Zoals het verhaal waarin de jonge Judas Iskariot bij het kindje Jezus speelt en hem in de zij bijt, die later aan het kruis doorboord zal worden. En uiteraard waren er de ‘dertig zilverlingen’ – een schijntje, bewijst Stanford – die Judas tot het stereotype van de geldbeluste jood maakte. Van daaruit was het nog een kleine stap naar de woekerjood en de kromneuzige, hol-ogige jood, die al in de Middeleeuwen iconografisch carrière maakt. Het bodempje voor de nazi’s, die evenzeer raad wisten met Judas, werd bijtijds gelegd.

Clementie

Er was ook enige clementie met Judas. Kerkvader Origenes heeft het over ‘een zeker restant van het goede’ bij de verrader. En Fra Angelico schildert in de Renaissance de Judaskus op humane in plaats van op de theologisch demoniserende wijze. De notie dat Judas een noodzakelijke rol speelt in het verlossingsdrama bestaat, maar dat doet tijdens de Middeleeuwen niets af aan de ondraaglijke slechtheid van de grote afvallige. Pas tijdens de Verlichting durft de brutale denker Thomas Paine hem voor te dragen voor de heiligenkalender, vanwege zijn bijdrage aan het karwei van de verlossing.

Sindsdien is Judas Iskariot met regelmaat in woord en beeld vermenselijkt (overigens zelden in de kerk). Hij wordt uitvoerend tweede hoofdpersoon in een tragedie die zijn apostelverstand te boven gaat en hij blijkt de onmisbare pion in een religieus kosmisch drama met goede afloop. Zonder Judas geen Jezus, zowel binnen als buiten de kerk, zo weet Stanford overtuigend aan te tonen in een boek dat de kerkelijk-theologische en algemeen menselijke wortels van respectievelijk de haat en reserves tegenover Judas scherpzinnig blootlegt.

Judas is intussen voor een groot deel literatuur geworden, net als het passieverhaal. Hij is van goddelijk ingeblazen kwaad al te menselijk kwaad geworden. De kerk had Judas nodig om de angst voor de zondigheid erin te hameren, ‘wij’ verwelkomen Judas als zinnebeeld van onze instinctieve zwakke neigingen. De Judasjeuk gaat er niet van over, integendeel.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.