"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Kapitaal en ideologie

Dinsdag, 8 december, 2020

Geschreven door: Thomas Piketty
Artikel door: Pieter Pekelharing

Het kapitalisme voorbij

In het ruim 900 pagina’s tellende Capital et Idéologie brengt de Franse econoom Thomas Piketty tweeduizend jaar ongelijkheid in kaart en maakt
hij deze meetbaar. Piketty heeft daarnaast een opvallende agenda: hij wil het kapitalisme niet hervormen, maar streeft naar een ander stelsel.

[Recensie] In zijn nieuwe boek onderscheidt de auteur verschillende ‘ongelijkheidsregimes’: die van de standensamenleving, bestaande uit geestelijkheid, adel en de stand van boeren en arbeiders; de maatschappij van slavenhouders; de koloniale en postkoloniale samenleving; het kapitalisme; en tot slot het hyperkapitalisme dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw opkwam. De landen of gebieden waar hij op focust zijn de VS, Europa, Rusland, India, China en Brazilië. Elk ongelijkheidsregime produceert zijn eigen type rechtvaardiging.
Samenhangend met deze brede aanpak heeft Piketty voor een andere invalshoek gekozen. Zijn vorige boek, Kapitaal in 21ste eeuw, was vooral aan economen gericht. Hij wilde aantonen dat ongelijkheid geen politiek maar een economisch thema was, dat onterecht uit de moderne economische theorievorming verbannen was. Wil je ongelijkheid voorkomen, dan moet je volgens Piketty markten anders inrichten en niet pas achteraf via de overheid aan het herverdelen slaan. Dat kan bijvoorbeeld door verbetering van de onderhandelingspositie van werknemers, door een verscherpt toezicht van de mededingingsautoriteit of door versterking van de bedrijfsdemocratie.

Twee kapitaalbegrippen
Zoals de econoom Suresh Naidu in een bespreking van Kapitaal in de 21ste eeuw opmerkte, gebruikt Piketty in dat boek twee kapitaaldefinities door elkaar heen: een ‘wilde’ en een ‘getemde’ notie. De getemde behandelt het kapitaal louter als een productiefactor, naast land en arbeid, en kijkt alleen naar het kapitaal als bron van winst in de sfeer van de productie. De wilde is stukken breder en behandelt zo’n beetje alles waarmee je als ‘kapitalist’ – ook buiten het productieproces om – met hulp van juristen, advocaten, economen, fiscalisten en politici winst kan maken of waar je rente van kan trekken. Onder kapitaal in brede zin vallen roerende en onroerende goederen. Dat kan variëren van machines tot gebouwen, van land tot vastgoed en van aandelen en obligaties tot intellectueel eigendom. In slavenhoudersmaatschappijen kunnen zelfs mensen particulier eigendom worden en daarmee ‘kapitaal’ voor hun bezitter vormen.

In Piketty’s nieuwe boek treedt deze ‘wilde’ notie van kapitaal in vol ornaat naar voren. Kort samengevat gaat Capital et idéologie over verschillende vormen van eigendom en de sociale, juridische, fiscale en politieke bewerkingen die bezit heeft ondergaan om als materieel of immaterieel goed verkocht, vermeerderd, opgehoopt en aan volgende generaties doorgegeven te kunnen worden.
Net als in zijn vorige boek wemelt Capital et Idéologie van de grafieken, die laten zien hoe de welvaart in verschillende typen samenlevingen over rijk en arm verdeeld was. Waar mogelijk onderzoekt Piketty hoeveel de rijkste één procent, de rijkste tien, de daarop volgende veertig en de overige 50 procent verdienen. Wie de cijfers bekijkt, kan niet anders concluderen dan dat de welvaart meestal extreem ongelijk verdeeld is geweest. De grote verdienste van dit boek is dat Piketty die ongelijkheid wereldwijd meetbaar heeft trachten te maken.

Pf

Bezit als sociale constructie
“De geschiedenis van elke samenleving,” aldus Piketty, “is tot op heden niets anders dan de geschiedenis van ideologische strijd en de zoektocht naar gerechtigheid.” Sterker dan in zijn vorige werk vraagt Piketty zich af hoe ‘wij’, zijn lezers, op grond van het materiaal en de kennis die hij aandraagt, ervoor kunnen zorgen dat het door een samenleving geproduceerde bezit zich gelijker over de bevolking verdeelt, in plaats van steeds in handen van één dominante groep te blijven.
Dit is nadrukkelijk geen boek voor specialisten maar voor het grote publiek. Vanwaar de nadruk op ideologie? Omdat ongelijkheid om een ideologische rechtvaardiging vraagt en bezit een sociale constructie is, stelt Piketty. Er is geen notie van eigendom waar niet over gewikt, gewogen en gesteggeld is. Wanneer de bestaande opvattingen van bezit hun legitimiteit verliezen, vallen ze automatisch onder de zoektocht naar gerechtigheid.
Ongelijkheid is niet het resultaat van, zeg, technologie of globalisering, maar komt voort uit politieke keuzes. Burgers zullen het bij de zoektocht naar gerechtigheid nooit eens worden over wat de meest geschikte vorm van eigendom is. Hetzelfde geldt voor de juiste variant van democratie, voor wat een rechtvaardige grens is, voor de precieze hoeveelheid te heffen belasting, de juiste zorg of het juiste onderwijs. Bonje is onvermijdelijk. Maar precies daarom is democratische besluitvorming zo belangrijk. “Alleen door een zorgvuldige vergelijking van historische en persoonlijke ervaringen en een zo breed mogelijke afweging kan vooruitgang worden geboekt.”
De ideologie waar Piketty het felst tegen van leer trekt is het ‘proprietarisme’, een door hem bedacht neologisme. Proprietarisme staat voor het geloof dat privébezit heilig is, dat je daar nimmer aan mag tornen en aantasting ervan direct de samenleving in gevaar brengt. Fout, aldus Piketty. “Het is de strijd voor gelijkheid en onderwijs die economische ontwikkeling en menselijke vooruitgang mogelijk heeft gemaakt, niet de zaligverklaring van eigendom, stabiliteit en ongelijkheid.”

Progressieve belastingen
In Piketty’s boek neemt de twintigste eeuw een bijzondere plaats in. Nog nooit is de ongelijkheid zo sterk afgenomen als in de eerste veertig jaar na de Tweede Wereldoorlog. Het geweld dat in beide wereldoorlogen de wereld overspoelde, heeft als grote gelijkmaker gefungeerd. Niet alleen lag het vermogen van de rijken in puin, die rijkdom werd door overheden ook nog eens zwaar belast om de oorlog te kunnen financieren. ‘Ook dollars moeten offers brengen,’ luidde het adagium. Tel daar het uitbreken van de Russische Revolutie bij op en het wordt duidelijk hoe belangrijk het voor aanhangers van de markteconomie was dat de welvaart na de Tweede Wereldoorlog eerlijker over de bevolking verdeeld werd. Het is in deze tijd dat voor het eerst progressieve belastingen werden ingevoerd en markten werden gecreëerd die voor een gelijkere verdeling van welvaart zorgden.

Piketty noemt de periode tussen 1940 en 1980 het ‘tijdperk van de sociaaldemocratie’. De institutionele kennis en ervaringen die toen zijn opgedaan, hebben de strijd voor gerechtigheid voorgoed veranderd. Voor het eerst werd aangetoond dat economische groei en hoge progressieve belastingen – mits goed besteed – uitstekend samen konden gaan. Belastingtarieven van ver boven de huidige 40 procent – soms wel het dubbele – stonden de groei van de welvaart niet in de weg, maar bevorderden die juist. Ze leidden tot beter onderwijs, kwalitatief goede zorg, meer sociale zekerheid, meer mobiliteit en hogere lonen. In tegenstelling tot het hyperkapitalisme van na de jaren tachtig ging iedereen erop vooruit, en niet, zoals nu, voornamelijk de rijkste 10 procent. Het succes van de sociaaldemocratie luidde echter ook haar ondergang in.
Toen Piketty in de landen die hij onderzocht de verkiezingsuitslagen van de laatste zeventig jaar op een rijtje zette, viel hem op dat de periode waarin de ongelijkheid tijdens de jaren tachtig en negentig weer toenam naadloos samenviel met de periode waarin linkse partijen van hun traditionele achterban vervreemd raakten. Wie laagopgeleid was, een gering inkomen en geen vermogen bezat, stemde na de Tweede Wereldoorlog massaal op links, hoogopgeleiden stemden massaal op rechts. Na de jaren tachtig en negentig veranderde dat.
Piketty noemt het werk van de Nederlandse hoogleraar bestuurskunde Mark Bovens niet, maar de diagnose van Bovens komt overeen met die van Piketty: de opkomst van de ‘diplomademocratie’ heeft de sociaaldemocratie genekt. Kinderen die uit de arbeidersklasse omhoog klommen, kregen het stukken beter. Maar vanaf het eind van de jaren zeventig ging de arbeidersklasse er zelf nauwelijks op vooruit. Het gevecht tegen sociaaleconomische ongelijkheid week voor andere vormen van ongelijkheidsbestrijding die politiek dringender werden geacht; identiteitspolitiek – een term waarmee Piketty het hele politieke spectrum en niet alleen de ontwikkelingen op links beschrijft – nam het over van klassenpolitiek. Volgens Piketty bond een aan universiteiten gelieerde, hoogopgeleide linkse kaste van ‘Brahmanen’ in de politieke arena de strijd aan met wat hij een ‘commerciële elite’ noemt, afkomstig uit het bedrijfsleven.
Sinds het wegvallen van de grote linkse volkscoalities van na de Tweede Wereldoorlog worden laagopgeleiden niet of nauwelijks meer in de politiek vertegenwoordigd. Piketty heeft niets dan lof voor de strijd van hoogopgeleid links tegen raciale en gender-ongelijkheid. Maar hij wijst erop dat de sociaaleconomische ongelijkheid sinds de jaren tachtig is toegenomen en raciale tegenstellingen in deze periode eerder verscherpt dan verzwakt zijn. ‘Identiteitspolitiek’ is daar niet de oorzaak maar het gevolg van.

Participatief socialisme
In het herfstnummer van de Helling stelde Simon Otjes dat linkse partijen tegenwoordig drie opties hebben die moeilijk met elkaar te verenigen zijn: “Je kunt als linkse partij in het kabinet willen komen, een heel duidelijk linkse koers willen varen of onafhankelijk willen opereren.” Eén van die opties valt nog wel te realiseren, maar alle drie tegelijk niet, schreef Otjes. Wie naar de ervaringen van de SP in Nederland of naar Labour in Engeland kijkt, moet inderdaad erkennen dat een partij met een radicaal links programma tegenwoordig niet makkelijk in de regering komt. Om dat programma af te dwingen, is een brede linkse volkscoalitie nodig. Het zal waarschijnlijk nog een flinke tijd duren voor voordat linkse partijen erin slagen de kloof tussen hoog- en laagopgeleid te dichten en het vertrouwen van hun traditionele achterban te herwinnen. Desalniettemin blijft Piketty ervan overtuigd dat links alleen kans van slagen heeft als ze met een groot, gedetailleerd en sterk links verhaal komt. Een verhaal dat “verder dan het kapitalisme kijkt”.
Dat nieuwe linkse verhaal kent volgens Piketty twee dimensies. Ten eerste: hoe verdeel je op een eerlijke wijze de welvaart? En ten tweede: wat zijn rechtvaardige grenzen, en hoe houd je daarbij rekening met natuur en klimaat? Wie zoals menig partij op rechts de eigen gemeenschap wil beschermen, komt volgens Piketty – rechts ten spijt – onherroepelijk bij een meer federaal Europa uit. Je helpt gemeenschappen niet door de grenzen te sluiten en niets aan herverdeling en klimaat te doen.
Het alternatief is niet staatssocialisme maar participatief socialisme. Piketty stelt voor de democratie lokaal, nationaal, internationaal en supranationaal te versterken. Burgerfora dienen lager opgeleiden bij de politiek te betrekken.
Daarnaast wil hij het onderwijs verbeteren en betreurt hij het feit dat hoger onderwijs voor kinderen uit lagere klassen steeds moeilijker toegankelijk is geworden. Tot slot pleit hij voor een vergaande vergemeenschappelijking van het kapitaalbezit, onder andere door de zeggenschap van werknemers in bedrijven te versterken en hen medeaandeelhouders te maken.

Bitter arm
Het opvallendst is nog Piketty’s pleidooi voor een drastische verhoging van het belastingtarief. Samenlevingen, aldus Piketty, zijn tegenwoordig puissant rijk, maar overheden bitter arm. Sinds de jaren tachtig hebben ze zich steeds dieper in de schulden moeten steken en hebben ze zich daarbij overgeleverd aan de tucht van grote kapitaalbezitters, die tegelijk de grootfinanciers van politieke campagnes werden. In de politiek wordt meer naar hen dan naar het volk geluisterd.
Wie niet langer aan de leiband van het kapitaal wil lopen, zal het belastingtarief drastisch moeten verhogen. Alleen zo kunnen de jarenlange tekorten die in het onderwijs, de politie, de zorg en de sociale zekerheid zijn ontstaan gecorrigeerd worden.
Als kers op de taart stelt Piketty ook nog eens voor dat iedere burger op zijn of haar achttiende een eenmalige schenking van 120.000 euro krijgt – iets dat makkelijk uit de vermogens en winstbelasting gefinancierd kan worden. Bezit, schreef de Engelse filosoof Francis Bacon al, is “like muck, not good except it be spread”.
Vergelijk dit eens met het huidige belastingstelsel, waarin we “verdelen van arm naar rijk”, zoals econoom Bas Jacobs onlangs constateerde in NRC. En dat blijft volgens Piketty zo, zolang we binnen de EU niet in staat zijn te voorkomen dat landen elkaar de loef proberen af te steken door een zo gunstig mogelijk belastingtarief voor grote bedrijven te bieden. Participatief socialisme, welvaartsdeling, de strijd tegen klimaatopwarming en het gevecht voor een federaler Europa gaan bij Piketty hand in hand.

Als dit boek één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat linkse partijen het volgens Piketty aan hun (vroegere) kiezers verplicht zijn een groot en sterk links verhaal te ontwikkelen. In het trilemma dat Otjes schept, kiest de Fransman dus voor een zo helder mogelijke linkse koers.

Deze recensie is gebaseerd op de originele, Franstalige versie van het boek.
In februari 2020 verscheen de Nederlandse vertaling onder de titel Kapitaal en Ideologie bij uitgeverij De Geus.

Eerder verschenen in De Helling